Proces-Wilders en ontslagrecht
De analyse van het Wildersproces blijft een grote plaats innemen onder het aanbod van juridische artikelen. Niet alleen het boek van ex-raadsheer Schalken over ”het etentje”, ook de uitspraak zelf wordt uitgemeten. In NJB 28 spreekt mr. dr. Molier (Universiteit Leiden) van een „politiek correct vonnis.” De rechtbank heeft voorrang gegeven aan de bescherming van het maatschappelijk debat ten koste van de bescherming van minderheden, zelfs wanneer het gaat om uitlatingen die op zichzelf strafbaar zijn. Deze keuze past in de huidige tijdgeest.
De auteur stelt voorop dat vertrouwen in de rechterlijke macht niet zozeer afhangt van de uitkomst (vrijspraak of veroordeling), maar van de vraag of de rechterlijke motivering overtuigt. In de Wildersuitspraak gaat de rechtbank deels af op rechtspraak van de Hoge Raad, waarin grievende uitlatingen over het geloof alsmede op de opvattingen en gedragingen van gelovigen niet strafbaar worden geacht. Dat is de prijs die betaald moet worden voor een maatschappelijk debat waarin alle soorten overtuigingen, dus ook geloofsovertuigingen, bekritiseerd moeten kunnen worden. Hoewel de rechtbank erkent dat bepaalde uitlatingen van Wilders op zichzelf fout zijn, sanctioneert hij deze vanwege de politieke context. Daarmee kiest de rechtbank derhalve voor het maatschappelijk debat.
Deze auteur duidt het positief dat „heilige meningen” niet langer meer bescherming krijgen dan „politieke meningen.” Wel is de vraag wat in de praktijk nog de juridische betekenis is van de betreffende wetsartikelen. Die geven de rechter grote vrijheid, hetgeen onwenselijk is omdat het voortdurend verwijt van politieke rechtspraak dreigt.
In NJB 30 stemt ook prof. Th. de Roos in met de vrijspraak. Hij beroept zich hierbij op de actualiteit van de klassieke denker Alexis de Tocqueville, die de persvrijheid, alhoewel een noodzakelijk kwaad, bijkans heilig achtte voor het functioneren van een democratie en ter preventie van dictatuur. Vanuit die huiver voor staats- bemoeienis met de vrijheid van meningsuiting juicht De Roos de vrijspraak toe. Strafbepalingen die de vrijheid van meningsuiting beperken, dienen uiterst terughoudend te worden toegepast, bijvoorbeeld om smaad tegen te gaan. Aangezien de rechtbank oordeelde dat Wilders binnen het maatschappelijk debat bleef, is er geen sprake van opportunisme of politieke correctheid: de benadering is in lijn met de visie van De Tocqueville. Als in het debat kwetsende dingen worden beweerd over zaken die een ander dierbaar zijn, moet die ander dat in dit maatschappelijk debat tegenspreken. Dat moet voldoende zijn.
Ook populair blijft het ontslagrecht, waarover de discussie zeker in crisistijd weer hoog oplaait. Prof. Verburg velt in ArbeidsRecht 8/9 een vernietigend oordeel. Mensen denken dat de werknemer een aanzienlijke bescherming geniet tegen het risico van onrechtvaardig ontslag. Maar in het ontslagrecht dekt die vlag van bescherming tegen onrechtvaardig ontslag de lading zeker niet meer. Het huidige ontslagrecht is onrechtvaardig, onbegrijpelijk en ontzettend complex, aldus Verburg.
De werkgever staan twee routes ter beschikking: opzegging middels een UWV-procedure of ontbinding via de kantonrechter. Over die UWV-procedure is door de Nationale Ombudsman geoordeeld dat deze niet voldoet aan de eisen die het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens stelt aan een eerlijke procedure. De werknemer wordt in de regel niet gehoord en kan niet in hoger beroep gaan. Dezelfde kritiek is ook van toepassing op de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter. Voor getuigenverhoor is geen plaats, de toetsing is summier en beroep is zelden mogelijk. Kortom, „als je het ontslagrecht kon ontslaan, zou je alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen dat op staande voet doen.”
Niet iedereen haalt evenwel zijn inkomen uit loondienst; prof. Visser gaat in NJB 30 in op de positie van schrijvers in verband met het wetsvoorstel om iedere auteur recht op een billijke vergoeding te geven. Dat recht heeft de auteur nu niet; hij kan alleen verbieden dat men zijn werk gebruikt en voor zijn toestemming geld vragen. Visser stelt dat het voorstel sympathiek klinkt, maar leidt tot een verslechtering van positie. Op dit moment is er vraag naar het werk van een goede auteur. Als het publiek ervoor wil betalen, kunnen uitgevers eraan verdienen en krijgt ook de auteur zijn deel. In het nieuwe systeem ontstaat rechtsonzekerheid; in Duitsland werkt het al tien jaar niet. Er moet veel tijd en geld gestoken worden in onderhandelingen en als die mislopen moet er geprocedeerd worden over de open vraag wat een ”billijke vergoeding” moet zijn in het specifieke geval. Het is zeer onwaarschijnlijk dat auteurs er meer door kunnen verdienen. De hoogleraar is somber: de Kamer zal instemmen met het nieuwe wetsvoorstel op basis van emotie en sympathie en pas nadat de balans op termijn wordt opgemaakt zal blijken dat het niet werkt en alleen maar geld kost.
Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten. Reageren? focus@refdag.nl