Het verzet had niet altijd schone handen
Spetters; glimmende, rode spetters. Maarten van Buuren laat er al op de omslag van ”De afrekening” geen misverstand over bestaan: er kleefde na de oorlog te veel bloed aan de handen van een aantal verzetsstrijders. Maar de ondertitel van zijn boek is te algemeen: ”Ontmaskering van het gewapend verzet”.
Wat de Utrechtse hoogleraar moderne literatuur in bronnen over de ondergrondse in zijn geboorteplaats Maassluis en omgeving tegenkwam, is onthutsend. Afgaand „op documenten over de weinig christelijke manier waarop ook andere Knokploegen te werk gingen” generaliseert Van Buuren het beeld dat hij zich na grondig onderzoek van Knokploeg Westland heeft gevormd. Voorbeelden uit andere regio’s laat hij echter achterwege. „Elke Knokploeg hield er zijn eigen ideeën op na van wat wel en niet geoorloofd was”, concludeert hij wel. Hij wil „niet de indruk wekken dat het gewapend verzet uit een stelletje boeven bestond”, maar toch, „het gevaar was groot dat deze gewapende acties ontaardden in ordinaire criminaliteit.”
Van Buuren neemt met name de commandant van de Westlandse verzetsbeweging op de korrel: Piet Doelman maakte zich volgens de auteur schuldig aan dodelijke mishandeling van een weerloze NSB’er, aan onzorgvuldige liquidaties van verdachte personen en –met zijn ondergeschikten– aan roofovervallen die vooral dienden om er als verzetsmensen zelf beter van te worden.
Na de Bevrijding mochten verzetsstrijders niemand verhoren, laat staan straffen. Doelman en zijn helpers gingen zich echter te buiten aan het aftuigen van een man die weinig anders had gedaan dan het bewaken van een lokaal waar in beslag genomen radio’s waren opgeslagen. Mr. G. A. Wagner –later president-directeur van Shell International– hoorde waar Doelman mee bezig was, maar verhinderde het niet.
Na de oorlog werden de feiten verdraaid. De moordenaars van NSB’er Francke kregen dan ook niet meer dan twee maanden voorwaardelijke celstraf.
Het gewapend verzet bestond volgens Van Buuren voor een belangrijk deel uit geweldpleging, onderlinge rivaliteit van bendeleiders, gewapende roofovervallen en liquidaties. En die werkelijkheid is na de oorlog „verdraaid, geïdealiseerd en in christelijke zin gemythologiseerd.” Ontelbare oorlogsverhalen verliezen hun glans als je ze gaat controleren, stelt de auteur. Zo zijn historici volgens hem ook te positief over boeren en tuinders uit het Westland die grof geld verdienden aan de Duitse overheersing én aan de woekerprijzen die ze van hongerige voedselzoekers vroegen.
Van Buuren schreef al eerder boeken waarin zijn eigen ervaringen of gebeurtenissen uit zijn geboorteplaats werden verweven. Ook in dit boek komen familieleden voorbij: vader en een oom zaten in het verzet, en oom was zo onzorgvuldig daar een dagboek van bij te houden, dat voor zijn neef nu een bruikbare bron was.
De Utrechtse hoogleraar beschrijft de ontwikkelingen in zijn geboortestreek minutieus en met vlotte pen. Er ging veel mis onder de vrijbuiters in het verzet, en kort na de Bevrijding zijn er duidelijk misstanden begaan. Anderzijds kan de schijnwerper zodanig op incidenten komen te staan dat het algemene beeld net zo scheefgetrokken wordt als volgens dit boek in eerdere oorlogsgeschiedschrijving is gebeurd.
Boekgegevens
”De afrekening. Ontmaskering van het gewapend verzet”, door Maarten van Buuren; uitg. Lemniscaat, Rotterdam, 2011; ISBN 978 90 477 0411 9; 220 blz.; € 19,50.