Dodelijkste treinbotsing bij Harmelen vijftig jaar geleden
De grootste treinramp uit de Nederlandse geschiedenis voltrok zich bijna vijftig jaar geleden –op 8 januari 1962– bij Harmelen. Er vielen 93 doden en 52 gewonden. Voorzitter Ed Janson van het Dorpsplatform Harmelen schreef een boek over de ramp dat hij vorige week presenteerde. Op 8 januari wordt er op de rampplek een monument onthuld ter nagedachtenis aan de slachtoffers.
Mist heeft Nederland op die vroege maandagochtend van 8 januari 1962 in zijn greep. Om 8.44 uur zet de stoptrein Rotterdam-Amsterdam met nummer 464 zich in beweging op het centraal station van de Maasstad. Machinist is Piet Fictoor, die vijftien jaar ervaring heeft als treinbestuurder. Aan boord zijn circa 190 passagiers.
Eerder die ochtend is de sneltrein uit Leeuwarden naar Rotterdam vertrokken. Machinist Pieter van der Leer werkt al twintig jaar voor de NS. Zijn trein 164 komt met enkele minuten vertraging in Utrecht aan. Hier wisselt zoals gebruikelijk de locomotief van positie, omdat de trein in tegenovergestelde richting weer uit Utrecht vertrekt. Uiteindelijk vertrekt trein 164 met zes minuten vertraging om 9.11 uur uit de domstad met zo’n 900 reizigers aan boord.
Bij Harmelen ligt in die tijd nog een gelijkvloerse kruising waarop de treinen elkaar passeren. Op papier is het keurig voor elkaar: elke ochtend passeert de sneltrein uit Utrecht de kruising bij Harmelen om 9.14 uur. De stoptrein naar Amsterdam bereikt hetzelfde punt exact vier minuten later. Om 9.21 uur passeert uiteindelijk de sneltrein uit Groningen naar Den Haag.
Maar op deze maandagmorgen gaat het mis. De vertraging van trein 164 betekent dat de treindienstleider moet afwijken van het normale tijdschema. De machinist van de sneltrein uit Leeuwarden mist een geel waarschuwingssein, waarschijnlijk vanwege de dichte mist waarin het zicht zeer slecht is. Als uiteindelijk het rode sein opdoemt, is het te laat om nog te remmen. De trein boort zich met een snelheid van 120 kilometer per uur vrijwel frontaal in de stoptrein vanuit, Rotterdam die zo’n 60 kilometer per uur rijdt.
Door de klap wordt een groot deel van de wagons vermorzeld of van de rails gedrukt. Van de elf rijtuigen van de sneltrein uit Leeuwarden blijven er zes op de rails staan. Van de stoptrein met zes wagons blijven alleen de laatste drie overeind. De ravage is enorm.
„Opperwachtmeester J. de Visser van de rijkspolitiepost in Harmelen was in het gebied op patrouille”, zegt auteur van het boek Ed Janson. „Hij sloeg direct groot alarm. Ambulances uit de wijde regio kwamen naar de rampplek. Uiteindelijk waren behalve ziekenauto’s uit Utrecht ook ambulances uit Amersfoort, Amsterdam, Den Haag, Gouda, Rotterdam en Zeist ter plekke.”
De berging van de gewonden en de doden is een zware klus. Aan bedrijven in Harmelen wordt gevraagd om snijbranders en ander zwaar gereedschap ter beschikking te stellen. „Omwonenden verleenden vrijwillig assistentie”, zegt Janson. „Opvallend was de rol van het loonwerkbedrijf Van Leeuwen aan de Breudijk, vlak bij de rampplek. De familieleden zaten die morgen aan tafel toen ze een harde klap hoorden. Niet veel later doemden op hun erf vanuit de mist honderden gewonde en verwarde passagiers op die de rampplek wilden ontvluchten. Het moet voor die familie een onheilspellend gezicht geweest zijn om in één keer zo’n grote groep mensen op je af te zien komen.”
Het loonbedrijf blijkt bij de berging van de slachtoffers goud waard te zijn. Ziekenauto’s die zich over de zwakke bodem naast de spoorbaan naar de rampplek spoeden, lopen vast. Een tractor van Van Leeuwen biedt uitkomst. Hij sleept de ziekenwagens van en naar de rampplek.
„De berging van slachtoffers en materieel was een monsterklus”, zegt Janson. „Lassers, bankwerkers en opzichters van de NS-werkplaats in Utrecht waren al snel ter plekke. Ook stuurden de NS zwaar hulpmaterieel naar de ongevalsplek. Zware ongevallenkranen uit Eindhoven, Zwolle en Utrecht moesten de verongelukte wagons wegtakelen.” Rond twee uur ’s nachts waren alle slachtoffers geborgen en was het baanvak vrij. „Dat was voor die tijd een hele prestatie. Diezelfde nacht nog werden de sporen hersteld. De volgende ochtend kon de eerste trein stapvoets de rampplek passeren. De normale dienstregeling kon in de ochtend van 10 januari worden hervat.”
De grootste treinramp uit de Nederlandse geschiedenis wekt niet alleen nationaal, maar ook internationaal beroering. Janson: „Koningin Juliana en prins Bernhard onderbraken hun wintersportvakantie in Oostenrijk. Zij bezochten de rampplek en enkele gewonden in ziekenhuis Ope Dei in Woerden. Ook bracht ze een bezoek aan de Buurkerk in Utrecht, waar alle overledenen lagen opgebaard. De Amerikaanse president Kennedy, de Belgische koning Boudewijn en zijn echtgenote Fabiola, de paus en prinses Wilhelmina zonden telegrammen van deelneming aan de Nederlandse regering en aan de directie van de NS.”
De NS roepen 12 januari uit tot nationale rouwdag, omdat op die dag de meeste dodelijke slachtoffers worden begraven. Op alle rijksgebouwen, evenals die van de NS en van de gemeente Utrecht, hangt de vlag halfstok. In Harmelen roept burgemeester Timmermans zaterdag 13 januari uit tot dag van rouw. Inwoners van het dorp hangen de vlag halfstok en tussen de middag luiden de kerkklokken. Die zaterdagavond heeft in de hervormde kerk een interkerkelijke bijeenkomst plaats.
Een leerling van de christelijke lagere school neemt het initiatief om geld in te zamelen voor de gewonden in de diverse ziekenhuizen. De actie levert 330 gulden op. Alle gewonden krijgen een fruitbakje.
„Opvallend was”, zegt Janson, „dat van verdere nazorg voor de slachtoffers, hun familie en hun nabestaanden geen sprake was. Ook werd er geen aandacht besteed aan de vaak traumatische ervaringen van hulpverleners en reddingswerkers. Ik sprak voor mijn boek met iemand die op de plek van het ongeval lichaamsdelen moest verzamelen voor de identificatie van slachtoffers. In al die vijftig jaar heeft hij nooit over die traumatische ervaring willen of kunnen praten.”
Mede n.a.v. ”De treinramp bij Harmelen” van Ed Janson; uitg. Stichting Stichts-Hollandse Historische Vereniging, Woerden, 2011; ISBN 978 94 91229 046; 96 blz.; € 15,-.
Overlevende
B. Kradolfer (73) uit Alphen aan den Rijn overleefde de treinramp bij Harmelen doordat hij op een andere plek in de trein zat dan gebruikelijk. „Ik reisde die maandagochtend vanuit Amersfoort via Utrecht naar Rotterdam waar ik werkte als politieman. In Amersfoort stapte ik altijd onder aan de trap direct het achterste deel van de trein in. Die maandag deed ik dat niet. Voor het raam van de wagon zag ik een vrolijk meisje van circa twee jaar met blonde krullen. Achteraf kan ik nog steeds niet verklaren waarom ik die dag verder ben gelopen en in het voorste gedeelte van de trein ben gaan zitten. In Utrecht wordt de eerste wagon de laatste door wisseling van de locomotieven. Ik doezelde na vertrek uit Utrecht al vrij snel in slaap. Plotseling voelde ik een hevige schok en een oorverdovend lawaai. De trein kwam met een klap tot stilstand. Passagiers in mijn wagon vielen over elkaar heen tussen tassen en koffers die uit de bagagerekken vielen. Ik baande me snel een weg naar buiten. Buiten heerste pure stilte. Angstwekkend. Ik zag verwrongen staal en uit elkaar gereten wagons. Ik hoorde een vrouwenstem roepen om hulp. Ik kon niets doen. Ik stond daar maar, machteloos. Ik zag een klein kind liggen aan de slootkant, roerloos in het gras. Het was het meisje dat ik eerder die ochtend al voor het raam van de wagon in Amersfoort al had gezien. Verderop zat een zwaarverminkte man onderuit gezakt tegen een transformatorhuisje. Ik rende weg, huilend. Het zijn vreselijke beelden die nooit meer vervagen.”