Peter van Dijk: Het orgel is altijd de beste docent
Hij is een wandelende orgelencyclopedie, Peter van Dijk. Orgelbouwers, overplaatsingen, jaartallen, stemmingen – het komt er allemaal feilloos uit. De orgeldeskundige vierde eerder deze maand zijn 40-jarig jubileum als kerkmusicus in Utrecht. „Je moet elke kerkdienst minutieus voorbereiden.”
Hij wil graag dat het gesprek plaatsheeft bij het instrument waaraan hij zijn hart verpand heeft: het Ruprechtorgel in de Utrechtse Tuindorpkerk. Hier is Peter van Dijk (59) sinds 1985 organist. Hij was nauw betrokken bij de laatste restauratie, in 2000 door Verschueren Orgelbouw. Sindsdien klinkt het witte „schatje”, dat hoog boven het liturgisch centrum tegen een roodroze achtergrond prijkt, weer in volle schoonheid.
Aan de klavieren demonstreert de orgeladviseur hoe in de klank van het instrument de geschiedenis te horen is. „Zo’n slanke Prestant 8’: die bestaat deels uit het oorspronkelijke pijpwerk van Ruprecht, die het orgel rond 1710 voor het minderbroedersklooster in Roermond bouwde. Hier, de Fluit 2’: die stamt uit 1822, toen het orgel werd overgeplaatst naar de Munsterkerk in Roermond. En als ik het plenum nu met extra grondstemmen opvul, heb je een bijna romantisch geluid. Hier, de Trompet. We hebben bij de laatste restauratie het orgel zelf laten beslissen welke Trompet het wilde. De orgelbouwer heeft proeftonen van drie verschillende Trompetten in het orgel geplaatst. Die van het Baderorgel in de hervormde kerk in Dronrijp bleek prachtig te mengen met de andere registers. Daar is vervolgens een kopie van gemaakt.”
„Elk orgel vertelt zijn eigen verhaal”, benadrukt Van Dijk. „Veel organisten willen hún verhaal op een orgel vertellen. Maar wij zijn er over veertig jaar niet meer, terwijl het orgel er nog staat. Als organist moet je je oren gebruiken en vooral eerst luisteren. Het orgel is altijd je beste docent.”
Een organist speelt als het goed is op elk instrument anders, stelt de adviseur. „Een orgel vertelt hoe een stuk gespeeld moet worden. Ik had eens een heel bijzondere ervaring toen ik een concert moest geven op het Hinszorgel in Leens. Ik had een preludium en fuga van Bach op het programma gezet. Op het moderne orgel waarop ik studeerde, ging het helemaal niet; ik wist niet hoe ik het spelen moest. Ik heb overwogen het programma te wijzigen, maar ik vond dat ik door moest zetten. Toen ik in Leens kwam, viel ineens alles op z’n plek. De klank van het orgel maakte dat het stuk ging leven. Het instrument vertelde me hoe ik het moest spelen.”
Vandaar dat Van Dijk nog altijd dankbaar is dat hij tijdens zijn studietijd in Utrecht twee zomers lang met medestudenten door Europa reisde om orgels te bezoeken. Frankrijk, Duitsland, Bohemen, Italië, Spanje, de Elzas: iedere streek heeft z’n eigen orgeltype. „Het repertoire dat uit die streken stamt, kun je pas echt goed leren begrijpen als je het speelt op het type orgel waarvoor het geschreven is.”
Respect voor de eigenheid van een instrument heeft Van Dijk ook in z’n werk als orgeladviseur hoog in het vaandel staan. Hij staat erom bekend voorzichtig en conserverend te werk te gaan. De gegroeide situatie is uitgangspunt. „Sommigen willen bij een restauratie de situatie van 300 jaar geleden reconstrueren. Ik begrijp die wens, die is ook volstrekt legitiem. Maar ik vind dat je ook oor moet hebben voor de schoonheid uit later tijd. Ook later materiaal is historisch erfgoed, waarvan je als orgelmaker en adviseur hoeder bent.”
Daarbij moet wel de muzikale kwaliteit vooropstaan. „In de Grote Kerk van Harlingen heeft Flentrop onlangs het concept van Hinsz uit 1776 gereconstrueerd. Volstrekt legitiem, want daar waren de 20e-eeuwse aanpassingen kwalitatief onder de maat. Maar als je het broertje in Bolsward neemt: het derde klavier uit de 19e eeuw hoort er helemaal bij en heeft z’n eigen schoonheid. Dat is gelukkig gehandhaafd.”
Eerder deze maand rondde Van Dijk een grootse klus af: de restauratie door de orgelmakers Reil van het beroemde Schnitgerorgel uit 1702 in de Groningse Der Aa-kerk. Hij noemt het het mooiste project dat hij in eigen land begeleidde. „Het is een typisch voorbeeld van een groeimodel, waarbij 17e-eeuwse schoonheid tot en met romantische klankkleuren mooi samenkomen.”
Het was dan ook een thuiswedstrijd voor Van Dijk. Groningen vormt zijn bakermat. Daar werd de liefde voor alles wat met orgels te maken heeft geboren en is zijn „roeping voor de kerkmuziek” begonnen. „Als jochie van 3 moet ik in de kerk al met open mond naar het orgel hebben zitten staren. Toen we rond 1960 tijdens een oecumenische dienst voor het eerst in de Der Aa-kerk hadden gezeten, heb ik wekenlang het orgelfront uit m’n hoofd zitten natekenen. Het instrument is altijd een baken voor me gebleven.”
Hij noemt Anco Ezinga, Klaas Bolt, Willem Talsma, Evert Westra en Johan van Meurs als mensen die hem inspireerden. „Ezinga was een fantastische orgeldocent. Bolt en Talsma waren in die tijd pioniers op het gebied van de historische uitvoeringspraktijk. Evert Westra was cantor-organist in de Nieuwe Kerk van Groningen; daar heb ik verschillende keren begeleid. Van Meurs was vanaf 1934 organist in de Der Aa-kerk. Hij was als een vader: iedereen was welkom om te komen spelen.” Via Van Meurs werd Peter van Dijk ook ingeschakeld als registrant tijdens concerten in de Der Aa-kerk. Zodoende stond hij aan de knoppen bij de Française Marie-Claire Alain en bij de Oostenrijkse maestro Anton Heiller. „Hele belevenissen. Fascinerend.”
In die tijd doorkruiste de jongen per fiets de provincie en het aanpalende Oost-Friesland om orgels te bekijken. „En als het even kon, wilde ik ook ín het orgel kijken.”
Toen hij ging studeren, werd het muziekwetenschap in Utrecht. „Daar had je het orgelarchief, en dr. Maarten Vente doceerde er het vak orgelkunde.” Later voegde hij er de studies orgel en kerkmuziek aan toe. In Utrecht ontstond zijn „levenslange liefde” voor het gregoriaans. „Dat is de basis van onze kerkmuziek. Door het eenstemmige gregoriaans heb ik melodisch leren denken. Veel organisten denken harmonisch, verticaal. Juist door het gregoriaans krijg je oog voor het horizontale van de melodie.”
Kerkmuzikaal maakte hij van 1971 tot 1990 als cantor-organist van de hervormde Willem de Zwijgerkerk een „prachtige tijd” mee. „In de huidige PKN-kerkorde is de verantwoordelijkheid van de professionele kerkmusicus voor de liturgie en de muziek in de eredienst mijns inziens onvoldoende verankerd. Voor veel kerkenraden blijkt de verleiding om van de eredienst een gezellige happening te maken te groot.” Het liefst participeert Van Dijk in een rijkere kerkmuzikale traditie. „Als ik in Tallinn ben, de hoofdstad van Estland, speel ik vaak de lutherse mis in de Janskerk. Daarin voel ik me thuis. Als ik kerkmuzikaal en liturgisch mijn leven over moest doen, zou ik oudkatholiek of luthers worden.”
Dat neemt niet weg dat Van Dijk zich in zijn functie in de Tuindorpkerk met grote toewijding van zijn taak kwijt. „De gemeentezang, het met z’n allen zingen, is een regelrechte sensatie. Het is het verbindende element in een eredienst. Als organist mag je daarbij dienend bezig zijn. Dan is het van groot belang dat je je voor iedere dienst gedegen voorbereidt. Doe je dat niet, dan verval je in automatisme en routine, waarbij je de kerkmensen wekelijks ongeveer hetzelfde voorschotelt. Dat is demotiverend voor de gemeente. Als organist heb je een roeping, en die moet je goed vervullen. Ieder ambt in het openbaar vraagt om extra voorbereiding, omdat je het niet voor jezelf doet.”
Ook in zijn werk als orgeladviseur wil Van Dijk dienend bezig zijn. Daarbij maakt het hem niet uit of het om grote of kleine orgels gaat. „Als het maar een goed orgel is.” Ook kan elke stijl of periode –Noord-Duitse barok, Duits-symfonisch, Frans-romantisch– hem fascineren. „Kennismaken met een goed orgel is altijd een ontdekking.”
Van Dijk wordt blij als hij terugdenkt aan een groot project in Praag, waar in 2000 het Mundtorgel uit 1673 in de Tynkerk conserverend werd gereconstrueerd naar de situatie van 1823. Maar de orgeladviseur beleefde net zo veel vreugde aan de restauratie in 2009 van het kleine Knipscheerorgel uit 1869 in de hervormde kerk van Woudenberg. „De mensen daar waren zó enthousiast. Dat was ook wel nodig, want ze moesten alle gelden zelf bij elkaar halen. Die klus heb ik met ongelooflijk veel plezier gedaan. Het was een project met een gouden randje.”
Peter van Dijk
Peter van Dijk wordt in 1952 in Groningen geboren. Op zijn 13e begint hij als kerkorganist in de gereformeerde kerk van Harkstede. Hij ontvangt zijn orgelopleiding van onder anderen Anco Ezinga. In Utrecht en Amsterdam studeert hij muziekwetenschap, orgel, kerkmuziek en klavecimbel bij onder anderen Nico van den Hooven, Maarten Kooij en Ton Koopman. Van 1971 tot 1990 is hij cantor-organist van de voormalige hervormde Willem de Zwijgerkerk in Utrecht. Sinds 1985 is hij organist in de gereformeerde Tuindorpkerk. Van 1984 tot 2001 maakt hij als freelancemedewerker van de KRO en de Wereldomroep orgelseries in binnen- en buitenland. Gedurende een aantal jaar is hij hoofdredacteur van het blad Het Orgel. In 1990 wordt hij benoemd tot opvolger van dr. Maarten Vente als orgeladviseur van de hervormde gemeente Utrecht (nu protestantse gemeente Utrecht). Hij maakt een groot aantal lp- en cd-opnamen en geeft talloze concerten in binnen- en buitenland. Als publicist schrijft hij tal van artikelen en een aantal boeken. Als orgeladviseur is hij betrokken bij diverse restauratie- of nieuwbouwprojecten, waaronder recent het Bachorgel in de Grote Kerk van Dordrecht (2007) en het Schnitgerorgel in de Der Aa-kerk van Groningen (2011). Tijdens de viering van zijn 40-jarig jubileum als kerkmusicus in Utrecht, eerder deze maand, krijgt hij de Speld van de stad Utrecht wegens zijn bijzondere verdiensten als organist en orgeldeskundige.