Zoektocht naar de oorzaken van extreme verlegenheid
Een beetje verlegen zijn, daar valt goed mee te leven. Het kan zelfs wel charmant zijn, af en toe wat blozen of een verlegen glimlach. Maar extreem verlegen mensen –oftewel: mensen met een sociale angststoornis– hebben een serieus probleem.
Ze vermijden verjaardagsfeestjes en koffiepauzes op het werk uit angst dat ze zich ongemakkelijk gaan voelen, zien als een berg op tegen een spreekbeurt of presentatie, gaan zweten, blozen en trillen als ze het gevoel hebben dat iemand naar hen kijkt en denken al snel dat anderen hen maar stom vinden.
Het is dus niet verwonderlijk dat mensen met een sociale angststoornis qua werk- en opleidingsniveau minder goed uit de verf komen en vaker werkloos zijn. Ze blijken ook meer moeite te hebben om een partner te vinden. Naar schatting kost een sociale angststoornis de maatschappij duizenden euro’s per persoon per jaar, alleen al op basis van de behandelkosten. Al met al redenen genoeg om er meer van te willen begrijpen. Ontstaat die extreme verlegenheid door een erfelijke aanleg, of speelt de omgeving een grotere rol? En hoe is de interactie tussen beide?
Dr. Irene van Vliet, werkzaam op de afdeling psychiatrie van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), licht aan de hand van een voorbeeld toe hoe complex dat samenspel kan zijn. „Een van mijn patiënten met sociale angststoornis was als kind al vrij angstig”, vertelt ze. „Als er visite was, kroop ze letterlijk achter de bank. Dat is natuurlijk geen normaal gedrag voor een kind. Maar haar vader was óók sociaal angstig. Als het gezin ging eten, moesten de gordijnen dicht met knijpers op de kieren, zodat de buren niet konden zien dat vader aan het eten was.”
Wijst dat op een genetische basis voor die angst? „Zou kunnen, maar de rol van die vader kan ook hebben meegespeeld bij de ontwikkeling van haar angst. Misschien had ze aanleg, maar was ze er gemakkelijker overheen gestapt als haar vader haar achter de bank vandaan had gehaald en ze samen naar het bezoek toe was gegaan. Maar hij liet haar daar zitten; hij begreep veel te goed hoe ze zich voelde.”
Prof. Michiel Westenberg, verbonden aan de faculteit sociale wetenschappen van de Universiteit Leiden, voegt eraan toe: „Je zult de rol van genen en omgeving tegelijkertijd moeten onderzoeken om de invloed van beide en de interactie ertussen te achterhalen. Vandaar dat we nu met het zogeheten ”Family Lab” aan de slag gaan, waarbij we binnen families kijken naar de oorzaken van sociale angst.”
„Uit onder andere de zogenoemde Nesdastudie weten we dat de resultaten van genoombreed onderzoek onder duizenden mensen vaak tegenvallen”, vult prof. Frans Zitman, verbonden aan de afdeling psychiatrie van het LUMC, aan. Als alternatief kozen de onderzoekers daarom voor de familiestudie, die inmiddels een Leidse traditie begint te worden – ook de afdeling ouderengeneeskunde werkt er bijvoorbeeld mee.
Westenberg: „We willen veertig families gaan onderzoeken, volwassenen met kinderen, van wie een van de volwassenen lijdt aan sociale angststoornis. Daarnaast gaan we de broers en zussen van de sociaal angstige ouder met hún kinderen bekijken, en misschien ook de andere familietak.”
Zal die partner niet zelf ook vaak sociaal angstig zijn? „Het lijkt erop van niet”, antwoordt Zitman. „Relaties met een extreem verlegen persoon werken blijkbaar beter als de ander de sociale kar kan trekken.”
Afgelopen maand is het onderzoek van start gegaan in de eerste families. De onderzoekers kijken in het bloed naar de genen, maar ook naar bijvoorbeeld MRI-hersenscans en lichamelijke stressreacties, zoals zweten en variaties in het hartritme bij het houden van een presentatie voor publiek. „Zo’n onderzoek is voor extreem verlegen mensen heel belastend. Bij eerder onderzoek merkten we dat deze patiëntengroep toch heel graag wil meewerken. Dat geeft wel aan dat ze het onderzoek naar sociale angst heel belangrijk vinden”, denkt Van Vliet. „Waarschijnlijk omdat ze er zelf zo onder lijden.”
Uiteraard zullen er ook persoonlijkheidsonderzoeken worden verricht en brengen de onderzoekers de omgevingsinvloeden in kaart. Dr. Catrien Reichart van Curium-LUMC, het academisch centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie: „Misschien gaan we wel video-opnames maken om de gezinsinteractie in beeld te brengen. Hoe praten ouders met hun kind over het voorbereiden van een spreekbeurt, of als hun kind niet naar een feestje durft?”
Is er eigenlijk iets aan te doen? „Ja”, antwoordt Reichart. „Cognitieve gedragstherapie werkt het beste. In combinatie met medicijnen –vooral zogeheten selectieve serotonineheropnameremmers– is het effect nog groter.” Het lijkt erop dat de stoornis niet helemaal te genezen is. „Maar je kunt het wel leefbaar houden”, denkt Reichart. „En wellicht gaat dat gemakkelijker als je op jonge leeftijd met behandeling begint.”
Sociale angststoornis wordt vaak rond de puberteit duidelijk, de adolescentie blijkt de problemen te verergeren. Reichart: „Dan worden kinderen zich er meer van bewust dat anderen hen observeren.”
„En ze gaan het belangrijker vinden”, merkt Westenberg op. „Het is belangrijk dat de politiek ook geld geeft voor dit soort stoornissen”, vindt Westenberg. „Zeker met de bezuinigingen zie je dat het geld toch eerder gaat naar de ruzietrappers, de vandalen, omdat die ons meer ‘last’ bezorgen. Mensen met een sociale angststoornis zijn vaak juist rustig en beleefd. Je ziet hen niet.”
Toch kan het de maatschappij veel opleveren om deze groep niet te laten zitten. „Kijk maar naar kinderen die niet naar school gaan”, vertelt Westenberg. „Dat zijn voor een deel scholieren die geen zin hebben om er tijd en moeite in te stoppen, maar er zitten er óók tussen die graag willen en zeker de capaciteiten hebben, maar die gewoon bang zijn. Daartussen zitten ook de professoren van de toekomst.”
„Hoewel professoren soms best wat verlegener zouden mogen zijn”, voegt Reichart daaraan toe.
De auteur is werkzaam bij de afdeling voorlichting van het Leids Universitair Medisch Centrum. >>lsan.nl voor meer informatie over het onderzoek van de Universiteit Leiden naar sociale angststoornissen op initiatief van het Leiden Social Anxiety Network.