Vreest niet
Wanneer een gelovige veel in duisternis verkeert, kan het zijn dat er in zijn verdorven natuur iets is dat hem te veel aankleeft, iets dat hij niet genoeg in Gods kracht bestrijdt. Dit is de oorzaak dat hij zijn genadestaat verdenkt en in twijfel trekt. Hij meent terecht dat die zonden niet in hem moesten zijn en dat hij die met meer ijver moet bestrijden.Wat hij ook wenst en ertegen doet, het is echter voor hem onmogelijk ermee te breken. Dit werkt moedeloosheid, waaruit de vrees volgt of zijn werk wel in waarheid geboren is. En wanneer deze zwarigheid gevoed wordt, zodat ze een plaats in het hart krijgt, zal dit zijn geloof veel schade toebrengen en zijn toestand verduisteren.
Ik wil alle gelovigen, die doorgaans in veel duisternis wandelen, dit ter bemoediging aanraden. Zij moeten veel denken en zich voorstellen dat zij een barmhartig Vader, een trouwe Hogepriester en een machtige Trooster in de hemel hebben. Zijn oog zal vol liefde en ontferming op hen blijven. Hij toch weet wat maaksel zij zijn, bedenkend dat ze stof zijn. Dan zouden zij, wanneer het ongeloof hen bestrijdt, zich vertroosten met de beloften van God. Hij heeft die beloften Zijn arm, ellendig en nooddruftig volk zo dikwijls in Zijn Woord gedaan, bijvoorbeeld in Psalm 42: „Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven.”
Jeremias Hollebeek, predikant te Leiderdorp (Het bevindelijk genade- werk Gods, 1753)