Eerherstel voor de voornaam
In Nederland kennen we de eigenaardige gewoonte om voornamen af te korten tot een enkele voorletter. Op de website voornamen.nl –handig voor aanstaande ouders die een geschikte naam voor hun kind zoeken– staat zelfs een waarschuwing: „Het is een kleine moeite even te kijken hoe de initialen van het kind eruit komen te zien. Heet het kind niet per ongeluk W. C. of B. H.?”
De oorsprong van het gebruik van voorletters in plaats van voornamen is niet helder. Historisch gezien is de voornaam iemands eigenlijke naam. In de middeleeuwen bestonden er nog geen achternamen. Later kwamen ze wel in gebruik om iemand nader aan te duiden, maar pas in de tijd van Napoleon werden ze officieel geregistreerd.
Vanaf dat moment neemt het voorlettergebruik een hoge vlucht. Het komt mij voor dat dit vooral in burgerlijke, stedelijke kring usance werd, ter onderstreping van een zekere status. Zo bespotte Frederik van Eeden dominee-dichter J. J. L. ten Kate niet alleen vanwege zijn stijl van dichten, maar nadrukkelijk ook om zijn initialen: „…zingt nu cantaten…/ Daar komt J. J. L. ten Kate!/ Dankt den Heer met snarenspel/ Voor Ten Kate J. J. L.”
De wetenschapsfilosoof dr. F. A. Muller keerde zich in 2004 heftig tegen het gebruik van voornamen. „Ik wil in de traditie staan van I. Newton, J. C. Maxwell, A. Einstein, P. A. M. Dirac, E. P. Wigner, A. S. Wightman, R. P. Feynman, H. W. de Regt, J. Hilgevoord, F. Ramsey, P. F. Strawson, enz. enz. Mag ik?” fulmineerde hij in een column op zijn website.
Onmiskenbaar neemt in onze samenleving het gebruik van voorletters in het dagelijkse gebruik af. Dat heeft zijn oorsprong in de jaren zestig, toen een democratiseringsgolf Nederland overspoelde en meesters, juffen en zelfs ouders en grootouders met de voornaam mochten worden aangesproken.
Het zal daarom zijn dat in behoudende christelijke kring de voorletter lange tijd heeft standgehouden. Toch is het gebruik ook hier in snel tempo aan het verdwijnen. Politici, hoogleraren, directeuren en artsen van bevindelijk gereformeerde signatuur presenteren zich steeds gemakkelijker met hun voornaam. Alleen voor predikanten wordt nog een uitzondering gemaakt, maar ook daar valt een kentering waar te nemen.
Het is de vraag of dit erg is. Het gezag dat iemand heeft staat of valt niet met het feit dat zijn of haar voornaam in de krant of op de omslag van een boek staat. Tot op de preekstoel toe spreken we immers wel over Johannes Beukelman, Petrus Immens en Jacobus Koelman – en dat komt niet in mindering op de achting die we voor hen koesteren. Maar bij Izaäk Kievit, Gerrit Hendrik Kersten en Cornelis Steenblok ligt dat gevoelsmatig toch anders.
Het lijkt erop dat de afstand in tijd en ruimte het gemakkelijker maakt om ook predikanten en theologen bij de voornaam te noemen. Al was het in de zeventiende en de achttiende eeuw ook onder rechtzinnige theologen niet ongebruikelijk onder de eigen voornaam te publiceren. Zoals Carolus Tuinman en Theodorus van der Groe deden.
Onmiskenbaar verkleint het gebruik van voornamen de afstand tussen mensen. Dat past bij de huidige tijd, waarin het algemene opleidingsniveau toeneemt en geletterde leidslieden niet langer als een elitekorps ver boven de onwetende massa zweven. De toegenomen mondigheid en voortschrijdende democratisering dragen het hunne bij.
Toch is er een andere kant. In de Bijbel zijn voornamen altijd betekenisvol. Ze onthullen de identiteit van de persoon die ze draagt. Zou het daarom niet goed zijn om kinderen in plaats van een modieuze een pássende naam te geven?
En misschien moeten we ons ook iets aantrekken van wat dr. B. Loonstra schrijft in ”Het badwater en de kinderen”. Hij wijst erop dat doopnamen de belangrijkste namen zijn. Voor God is onze doopnaam onze roepnaam, de naam waarmee Hij ons aanspreekt. Loonstra stelt daarom voor dat ouders hun kinderen een doopnaam geven die tegelijk hun roepnaam is.
Dat lijkt me voluit Bijbels.
Reageren? beeldenstorm@refdag.nl