Honderd jaar vrouwen op de kansel
AMSTERDAM – Aan de wieg van de discussie over de vrouw als predikant staat ook een roman. Dat zei prof. dr. Mirjam de Baar zaterdag tijdens de presentatie van het boek ”Honderd jaar vrouwen op de kansel, 1911-2011”.
Het boek is een coproductie van de Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis en de Doopsgezinde Historische Kring, die zaterdag ter gelegenheid van de verschijning een gezamenlijke bijeenkomst organiseerden in de Singelkerk te Amsterdam. In deze Doopsgezinde kerk werd de eerste Nederlandse predikante, ds. Anne Zernike, in 1909 gedoopt.
Het boek geeft zowel een beeld van de gevoerde discussies als van het leven van de twintigste-eeuwse wegbereiders, aldus prof. De Baar. De hoogleraar cultuurgeschiedenis van het christendom aan de Rijksuniversiteit Groningen zei dat daarnaast de ervaringen en visies van een aantal vrouwelijke predikanten van nu erin aan bod komen. Daarna overhandigde ze hen de eerste exemplaren van het boek.
In een presentatie ging prof. De Baar in op de eerste discussies over vrouwelijke predikanten aan het einde van de negentiende eeuw. Ze kregen een flinke Schwung door de verschijning van het boek Hilde van Suylenburg van Cecile Goekoop-de Jong van Beek en Donk. De schrijfster lokte met haar in 1897 verschenen boek over de rechten van vrouwen, dat talloze malen werd herdrukt, een flinke maatschappelijke discussie uit.
Het debat over de vrouw op de kansel speelde zich, aldus prof. De Baar, in het begin vooral af in de kring van vrijzinnige theologen. Een grote rol speelde de vrijzinnige predikant P.H. Hugenholtz van de Vrije Gemeente in Amsterdam die al aan het einde van de negentiende eeuw voorstander was van vrouwelijke predikanten, toen nog maar weinig predikanten dat standpunt durfden in te nemen.
Drs. Froukje Pitstra, die bezig is met een biografie over Anne Zernike, vertelde dat Zernike kerkte in de Vrije Gemeente van Hugenholtz. Ze besloot predikante te worden, werd gedoopt in de Singelkerk en kon gaan studeren aan het Doopsgezind Seminarium. De Algemene Doopsgezinde Sociëteit was het eerste kerkverband dat, vanaf 1905, vrouwen de mogelijkheid bood om predikant te worden.
Zernike studeerde in 1911 af en kreeg drie beroepen, waarvan ze dat naar Bovenknijpe aannam, maar niet dan nadat ze een persoonlijke crisis doormaakte. Ze voelde zich namelijk niet zo goed thuis bij de doopsgezinden, aldus Pitstra. Ze werd op 6 november 1911 tot predikant bevestigd. Overal liep men in die tijd uit om haar te horen en de kranten besteedden veel aandacht aan de eerste vrouwelijke predikant.
Nadat haar man, de kunstschilder Jan Mankes, overleden was, stelde ze zich weer beroepbaar, maar ze werd niet beroepen. „Ze was te vrijzinnig”, aldus Pitstra, die eraan toevoegde dat ze overging naar de Nederlandse Protestantenbond. In de laatste periode van haar leven schreef Zernike een autobiografie waarin ze ontkent dat het vrouw-zijn een rol heeft gespeeld in haar carrière. Pitstra geeft als verklaring dat ze de aandacht niet te veel wilde richten op de toen nog wankele positie van vrouwelijke predikanten.
Dr. Lieke Werkman, universitair docent crossculturele theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit in Kampen, stelde dat dit jaar in de Protestantse Kerk mogelijk de grens van duizend vrouwelijke predikanten wordt overschreden. Ze stelde dat 37 procent van de predikanten in de PKN onder de 50 jaar vrouw is. Afgezien van de Gereformeerde Bond, die tegen vrouwen in het ambt, is het „in de rest van de kerk net zo gewoon om een vrouw als predikant te hebben als een man.”
Ze zei dat de discussie over de vrouw in het ambt in de Nederlandse Hervormde Kerk in de vorige eeuw heel anders is verlopen dan in de Gereformeerde Kerken in Nederland. In de Nederlandse Hervormde Kerk speelde de discussie al in het begin van de eeuw en aanvaardde men in 1924 de vrouw als hulpprediker. Vanaf 1967 mochten vrouwen predikant worden. Dr. Werkman noemde dat een symbolische kwestie.
In de Gereformeerde Kerken bestond in de eerste tientallen jaren van de vorige eeuw een sterke afwijzing van de vrouwelijke predikant, die volgens haar verband hield met afwijzing van de moderne cultuur. Het definitieve omslagpunt kwam in de jaren zestig met in 1969 de toelating van de vrouwelijke predikant. Dr. Werkman herinnerde aan het feit dat er in de PKN nog steeds verschillend wordt gedacht over vrouwelijke predikanten, maar „de verschillende standpunten leiden nauwelijks tot discussie.”