Ine Voorham: kolonel van een leger met compassie
„M’n uniform”, zegt luitenant-kolonel Ine Voorham van het Leger des Heils als ze gevraagd wordt naar wat haar het meest typeert. „In dit uniform ontmoet ik zowel een dakloze als de koningin.” Ze wijst naar de S’en op haar revers. „Salvation. Het zegt dat ik een kind van God ben. De rang maakt dan niet zo veel meer uit.”
Dat militaire ligt haar wel. Kaarsrecht zit Ine Voorham (65), tot vorige week directeur van het Leger des Heils, op haar stoel in het hoofdkwartier in Almere. Haar antwoorden zijn hartelijk maar afgepast; nooit nodeloos uitweidend.
U bent luitenant-kolonel. Hoe spreken de mensen u aan?
„Hier noemen de meesten mij Ine. Mijn standaardantwoord is: Ik luister overal naar, behalve naar: „Hé, jij daar!” Maar ik hoef niet zo nodig met kolonel aangesproken te worden.”
Toch spreekt u over majoor Bosshardt, het vroegere boegbeeld van het Leger, zelf consequent als „de majoor.”
„Zij vond dat een mooie titel – hoewel ze ook luitenant-kolonel was. Ik heb haar nooit bij haar voornaam genoemd. Wel is het zo dat de rangen in het Leger des Heils vandaag niet meer zo belangrijk zijn als veertig, vijftig jaar geleden. Toen stapte je echt niet zomaar op een kolonel af.”
Dubbel officier is Ine Voorham tegenwoordig. Luitenant-kolonel van het Leger was ze al langer, maar sinds haar afscheid vorige week is ze ook officier in de Orde van Oranje-Nassau.
De lijst prominenten bij uw afscheid was lang: van oud-premier Balkenende tot oud-minister Zalm. Wat doet dat met u?
„Ik vond het verwarmend. Met al die mensen heb ik contacten gehad of heb ik nog steeds contact. Iemand zei tegen me: Hoe krijg je dat voor elkaar? Maar zo kijk ik er niet tegen aan. Het klinkt misschien vreemd, maar hun aanwezigheid doet me niet meer dan die van een cliënt als hij ”You never walk alone” voor me zingt. Het gaat mij om de ménsen, niet om hun functies.”
Oud-minister Zalm noemde u tijdens de plechtigheid „lief en effectief.” Herkenbaar?
„Effectief zeker wel.”
En lief?
„Ik houd van de mensen om me heen. Ik mag graag dienstverlenend zijn, en het maakt me dan ook echt niet uit wat ik doe. Die warme kant in mijn karakter is er zeker. Maar ik was ook manager van een groot bedrijf. Daar horen ook andere kenmerken bij. Streng en rechtvaardig, bijvoorbeeld.”
Botst die zakelijke kant met uw zachtere karaktertrekken?
„Ze versterken elkaar heel erg. Als je als leidinggevende laat zien dat je dienend wilt zijn, gaat daar een grote kracht van uit. Maar dan moet het wel oprecht zijn. Ik geloof dat ik daar oprecht in ben. Zo was ik meestal als eerste aanwezig hier in het kantoor in Almere. Als het warm is, kan het hier bedompt zijn. Dan vind ik het de gewoonste zaak van de wereld om overal de ramen open te zetten. Het alternatief is dat je allerlei briefjes bij ramen plakt: doe dit, laat dat. Daar heb ik een heel erge hekel aan. Het werkt simpelweg niet.”
Sommige mensen zullen dat soort werk –ramen openzetten en zo– niet vinden passen bij een directeur.
„Ik begrijp wel dat ik niet de koffie moet gaan inschenken als ik bij een zakelijke receptie ben. Maar toch, als er op zo’n moment een kopje koffie van het blad van de bediening valt, ben ik de eerste om er even aandacht aan te schenken. Even een knipoog, een woordje. Dat zit gewoon in me.”
En zo is de scheidend directeur van het Leger de hele dag eigenlijk wel bezig met mensen die een goed woord of desnoods een gebaar best kunnen gebruiken.
Dat er veel van deze mensen zijn, is voor haar allang geen geheim meer. In 2006 promoveerde ze aan de Universiteit van Twente op een onderzoek naar sociale uitsluiting. Want sociaal buitengesloten worden, zegt ze, „is het ergste wat iemand kan overkomen. Het lijkt soms of sociaal uitgesloten worden heel ver weg is. Maar het werk bij het Leger des Heils leert steeds weer dat dat niet het geval hoeft te zijn. Je kunt zomaar door de bodem van je bestaan heen zakken. Twee of drie ingrijpende gebeurtenissen in korte tijd, het ontbreken van een sociaal netwerk: dan maakt het niets uit of je hoog- of laagopgeleid bent.”
Ze peinst een ogenblik, herhaalt dan met klem: „Je kunt zó door de bodem van je bestaan zakken.”
Bent u er ooit bang voor geweest dat het u zou overkomen?
„Bang? Dat weet ik niet. Maar ik heb wel geleerd dat je niet vanuit een automatisme naar deze mensen kunt kijken. We hebben onder onze clientèle mensen die jurist zijn geweest, of universitair hoofddocent.”
Is het als directeur moeilijk om voeling met hen te houden?
„Voor mij niet. Ik ben aartsnieuwsgierig. Mensen zijn voor mij het meest interessante wat er bestaat. Ik wil ook echt in contact komen met mensen. Daarom ga ik op de tribune zitten bij de Dutch Street Cup, een voetbaltoernooi voor daklozen.”
Moet u daar nooit uw best voor doen?
Gedecideerd: „Dat zie je echt verkeerd.”
Het is een vraag.
„Nee, je hoeft niet mishandeld te zijn geweest om oprechte belangstelling te hebben voor mensen die wel in zo’n situatie zijn geweest. Of je nu directeur of dakloze bent; we zijn allemaal mensen. Ik probeer me altijd voor te stellen dat iedereen een vertederende baby is geweest. Wat je ook is overkomen of wat je hebt gedaan, er was ooit iemand die vol vertedering naar je keek.”
Diezelfde filosofie van onvoorwaardelijke compassie zit achter een van de initiatieven die Voorham de laatste jaren uit de grond stampte: Bij Bosshardt. Onder die naam zijn buurtsteunpunten van start gegaan om mensen uit hun sociale isolement te halen. „De majoor was ontzettend trouw in haar contacten. In de buurtsteunpunten willen we dat graag gestalte geven.”
Het gesprek is nog jong, maar de naam van majoor Bosshardt is al een paar keer gevallen. Het in 2007 overleden boegbeeld van het Leger had iconische proporties: iedereen kende haar, terwijl ze zelf niet de minste moeite leek te hebben zichzelf te blijven.
Ine Voorham heeft, gevraagd naar een voor haar kenmerkend voorwerp, de laatste liederenbundel van de majoor meegenomen. „Die kreeg ik van haar vlak voor haar overlijden. Hij was net nieuw; ze had hem juist gekocht en met veel plezier geconstateerd dat haar lievelingsliederen er nog in stonden. Toen vroeg ze mij: Wil jij hem niet hebben? Precies vier weken later stonden we aan haar graf. Nu gebruik ik haar liederenboek iedere zondag.”
Bent u door haar gestempeld?
Ze knikt. „Ik heb veel van haar geleerd. Vooral dat ieder mens waardevol is; dat je je best moet doen iedereen erbij te houden. Het is onnavolgbaar hoe ze dat zelf in praktijk bracht. Ze zocht in Amsterdam bewust de wallen op om mensen te ontmoeten. Als ze dan Karel tegenkwam, schoot ze hem meteen aan. „Karel, ik heb Henk al zo lang niet meer gezien. Ga eens kijken waar hij is?” Altijd weer betrok ze anderen erbij.”
U wordt wel de nieuwe majoor Bosshardt genoemd. Wat vindt u daarvan?
„Ik ben mezelf en blijf mezelf. Het is mooi als mensen iets van de grootheid van de majoor terugvinden in je optreden. Maar er zal nooit een nieuwe majoor Bosshardt komen, dat moet je ook niet proberen.”
Is het ooit uw ambitie geweest net zo’n boegbeeld te worden als zij was?
„Een boegbeeld ontstaat, dat etiket krijg je van de samenleving. De majoor opereerde in haar tijd in een ander segment. Mijn bekendheid is groter onder politici.”
U stelde een boek over haar samen: ”Een rijk leven!”. Wat is het geheim van een rijk leven?
„Ik denk allereerst een persoonlijk geloof. Het geheim zit hem in de hemelse Vader, Die zegt dat je er door dik en dun mag zijn. Maar een ander moet daar vervolgens ook wat aan hebben. Dat is onze opdracht, om er voor andere mensen te zijn.”
Er zijn heel veel mensen die zich inzetten voor anderen, maar zonder God. Hebben zij geen rijk leven?
„Een goed gevoel als je je inzet voor anderen is niet hetzelfde als je gezegend weten door God als je anderen helpt. De verschillen zijn groot, al vraag je nu natuurlijk wat die verschillen dan zijn.”
Inderdaad.
Denkt na. „Het is lastig om eendimensionaal, alleen vanuit je menselijke mogelijkheden, de zin van je zijn te duiden. Dat wordt al snel redelijk plat. Bij het gevoel dat je onbaatzuchtig anderen mag helpen, komt een diepere dimensie. Het is de dimensie dat je je gezegend weet. Op basis daarvan mag je alles inzetten wat je gegeven is.”
Die diepere dimensie is van levensbelang voor het Leger des Heils, vindt Voorham. Dat er alleen christenen bij het Leger mogen werken, is iets dat in seculiere kring regelmatig onder vuur ligt. Maar ze doet geen enkele moeite om die voorwaarde te verdoezelen. „Christen-zijn is voor de uitoefening van het doel van het Leger des Heils essentieel.”
Merkt u dat het moeilijker wordt om daar vandaag onverkort aan vast te houden?
Ze haalt bijna onmerkbaar haar schouders op. „Het is niet tegen te houden. Ik lees over mensen in de Bijbel bij wie hun hele wezen is verweven met God. Dan geldt: wie kan mij van Hem scheiden? Niemand kan dat doorbreken. Dat geldt voor een individu, maar ook voor de organisatie. Als je voor honderd procent gelooft dat je voor Gods rekening bent, mag je er toch ook op vertrouwen dat God het je mogelijk maakt daar handen en voeten aan te geven? We denken daar als christenen veel te klein over.”
Twijfel u wel eens aan die zekerheid?
„In mij zit een basis waarvan ik denk dat het me gegeven is. Daar wil ik op staan. Maar dat neemt niet weg dat er momenten zijn dat ik me afvraag wat God bedoelt.”
Hoe zou u die basis omschrijven?
„Dat ik zeker mag weten dat God van alle mensen houdt en ook van Ine Voorham.”
Wat is de plaats van de Heere Jezus daarin?
„Ik ben niet iemand die de Drie-eenheid precies wil snappen. Ik denk dat het lijden en sterven en de opstanding uit de dood van Jezus Christus het scharnierpunt vormen in het heilsplan. Maar de drie Personen zitten voor mij dicht bij elkaar. Ik denk dat het spreken over God in plaats van over Jezus voor veel ongelovigen toegankelijker is. Tsja, denk ik dan, hoe zou het met mij zijn als mijn wieg ergens anders had gestaan?”
Heeft u daar een antwoord op?
In alle nuchterheid: „Dan zou het toch ook wel goed gekomen zijn?”
Maakt dat de boodschap niet te vrijblijvend?
„Ik weet het niet. Ik ga uit van een gemeenschappelijke basis. Ik zal altijd met respect naar de ander luisteren; ik ben degene die zoekt naar wat samenbindt, niet naar wat afwijkt.”
Levensloop Ine Voorham
Christina Adriana Voorham zag op 2 september 1946 het levenslicht in Den Haag in een niet-christelijk gezin. Ze deed een opleiding voor medisch analist. In haar eerste werkkring kwam ze in contact met het Leger des Heils. In de jaren daarna kwam ze tot geloof en begreep ze dat haar roeping in het Leger lag. Na diverse functies werd ze in 2000 directeur van de Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg, waar het professionele sociaal-maatschappelijke werk is ondergebracht. Zorgvernieuwing werd een speerpunt. In 2006 promoveerde ze op sociale uitsluiting. Vorige week nam ze afscheid.
Ine Voorham is ongehuwd.