Geschiedenis

De gouden eeuw van Zwolle

Waarom is geschiedenis interessant? Vroeger moest hij het op verjaardagsfeestjes uitleggen, nu niet meer. Historische verenigingen bloeien alom, zegt directeur Bert de Vries van het Historisch Centrum Overijssel (HCO).

Jan-Kees Karels

4 October 2011 18:23Gewijzigd op 14 November 2020 16:57
De Vries in Zwolle. Foto RD, Anton Dommerholt
De Vries in Zwolle. Foto RD, Anton Dommerholt

Hij studeerde af aan de Universiteit van Amsterdam, in 1987. Op dat moment had Bert de Vries nog geen duidelijk beroep voor ogen. Zijn eerste baan vond hij bij het Rijksarchief in Noord-Holland in Haarlem. „Ik heb daar het archief geïnventariseerd. Het mooiste werk dat je kunt doen. Als je zo’n notulenboek openslaat, komt de sigarenlucht uit de negentiende eeuw je tegemoet. Geweldig!”

De Vries was een jaar lang geschiedenisleraar in Oldenzaal. Daarna werd hij toegelaten tot de Haagse Archiefschool. Met de kleine archiefklas maakte hij, net na de Wende in 1990, een excursie naar Oost-Duitsland. Ze bezochten een Staatsarchiv waar nog een directeur van het oude regime de scepter zwaaide. Ook gingen ze naar het archief van de Evangelische Broedergemeente in Herrnhut. In 1991 trad hij aan bij het Nationaal Archief. Daar zou hij zestien jaar werken in verschillende functies, van projectmedewerker tot adjunct-directeur. In 2007 maakte hij de overstap naar het Historisch Centrum Overijssel (HCO).

Welke fase in de Nederlandse geschiedenis intrigeert u?

„Ik ben afgestudeerd op het Nederlands Israëlitisch Nieuws- en Advertentieblad. Dat is het eerste Nederlandstalige Joodse weekblad in de negentiende eeuw, verschenen in 1849. Nadat de Joden in 1795 gelijke burgerrechten hadden gekregen, zie je een Joodse elite ontstaan die wil vernederlandsen. In het blad wordt levendig gediscussieerd over de manier waarop Joden aan de Nederlandse cultuur deelnemen. Moet er bijvoorbeeld een orgel in de sjoel komen? Je ziet een strijd tussen de orthodoxe Joden en de meer nieuwe stromingen.”

Wat zijn de grote thema’s van de Overijsselse geschiedenis?

„De gouden eeuw van Overijssel is de vijftiende eeuw, toen de Hanzesteden bloeiden. De drie grote kerken in Zwolle –de Peperbus, de Broerenkerk en de Grote Kerk– dateren uit die tijd. Zwolle had een stapelmarkt waar vee werd verhandeld. De vijftiende eeuw is ook de tijd van de moderne devotie, met Thomas a Kempis als belangrijke schrijver. Een derde thema in Overijssel is de textielindustrie. Er zijn hier grote textielbedrijven geweest, zoals Ten Cate. In dat opzicht lijkt Overijssel op Noord-Brabant. De Hanze heeft een plek in de canon van de Nederlandse geschiedenis gekregen, de moderne devotie niet. De vijftiende eeuw, voor Zwolle zo belangrijk, is een beetje stiefkind van de Nederlandse geschiedenis. Het accent ligt te sterk op de Nederlandse Opstand en de gouden eeuw.”

Op welke manier probeert u historisch geïnteresseerd publiek aan het HCO te binden?

„Je moet inspelen op wat er in de samenleving leeft. Mensen willen graag meer weten over hun eigen dorp, familie of buurt. Ons tijdschrift MijnStadMijnDorp, met een oplage van 2500, gaat over de geschiedenis van de steden en dorpen in Overijssel. In oktober vindt de publiekslancering plaats van het gelijknamige digitale platform MijnStadMijnDorp. Daar kunnen mensen artikelen en agenda’s posten, onderzoeken melden, vragen stellen. Het is een community, maar we noemen het een ”groepenwebsite”, want de historische verenigingen zeiden: waarom gebruiken jullie Engelse woorden?

Als regionaal archief hebben we het tij mee. Er zijn in Overijssel tal van bloeiende historische verenigingen, vaak met honderden leden. Nieuwleusen heeft 1000 leden, Avereest 1500. Ik heb globaal geteld. Dan kom je in Overijssel op zo’n 100.000 mensen die lid zijn van de kleine 200 verenigingen die er zijn – bijna 10 procent van de bevolking! Men is geïnteresseerd in volks- en streekcultuur, in het Salland en het Twents, in oude foto’s en ansichtkaarten, noem maar op.”

Hoe verklaart u deze belangstelling?

„Na de revolutie van de jaren zestig is het allemaal té snel gegaan. Je ziet dat vaker bij revoluties – er komt een contrarevolutie, nieuwe aandacht voor het prerevolutionaire tijdperk. Daar zitten we middenin.”

Op welke manier verwerft u nieuwe archieven?

„Gemeenten en provincies hebben een zogeheten ”overbrengingsplicht”. Archieven die ouder zijn dan twintiger jaar moeten volgens de Archiefwet in beginsel openbaar zijn. En vergis je niet: het gaat om kilometers. De rijksoverheid produceert per jaar 120 strekkende kilometer dossier. Particuliere instellingen en kerken hebben deze overbrengingsplicht niet. Dat is begrijpelijk. De Rooms-Katholieke Kerk zal haar dossiers over het zedenmisbruik liever niet in een openbaar archief deponeren. Ook grote bedrijven als Shell en Philips beheren hun eigen archieven. Wel kunnen particulieren of kerken besluiten hun archieven bij ons in bewaring te geven. Dan wordt een akte van bewaargeving opgesteld. Of, in sommige gevallen, een akte van schenking. Zo is bij ons in het prachtige huisarchief van de graaf van Regteren uit Almelo in bewaring gegeven.”

Kerken zijn vaak heel voorzichtig om hun archief uit handen te geven. Hoe gaat u daarmee om?

„Wij zijn een soort bankiers. Mensen moeten het gevoel hebben dat hun archief bij ons veilig is. Ik wil een imago van zorgvuldigheid, niet zozeer van openbaarheid. Vaak zie je dat een kerkelijk archief slecht wordt beheerd. Het is niet goed geordend en ontoegankelijk voor onderzoekers. Natuurlijk wil je als kerk niet dat tuchtzaken openbaar worden. Maar daar kun je afspraken over maken. In bewaring geven bij een rijksarchief is beter dan het archief vernietigen. Ik vind dat zeker op oudere kerkelijke gemeenten bijna een morele plicht rust om het archief professioneel te beheren, wat neerkomt op onderbrengen in een nationaal archief. Je hebt het immers over een stuk cultuur­geschiedenis van Nederland.

Tegelijk moet je ook als HCO een consistent beleid voeren. Zo vroeg een familie van wie we het familiearchief beheren om maatregelen te nemen tegen een onderzoeker. „Die meneer schrijft alleen maar negatieve stukjes over ons, wilt u dat verhoeden?” Kijk, daar zijn we natuurlijk niet voor.”

Betaalt u ook wel voor archieven?

„In principe betalen we nooit. We hebben onlangs wel, bij hoge uitzondering, een zeldzaam psalter uit 1470 verworven, gemaakt in Zwolle. Je hebt het dan over belangrijk Zwols erfgoed. Maar als mensen hier hun archief voor 10.000 euro aanbieden, gaan we daar niet op in.”

Op welke manier speelt het HCO in op de nog jonge geschiedenis van nieuwkomers?

„We hebben een project met Syrisch-orthodoxe christenen in Twente. De generatie die hier geboren is, wil meer weten over haar ouders en grootouders. Daarom is het van belang dat de IND-archieven straks ook zorgvuldig worden bewaard, net zoals je in de VS de archieven van nieuwkomers op Ellis Island hebt. In Zwolle gaan we de Surinaamse en de Turkse gemeenschap in kaart brengen. En een mooi project is de documentaire ”Vreemdelingen en bijwoners” van Geertjan Lassche, over de Molukkers in Rouveen in de jaren 1954-1966. Deze wordt binnenkort door RTV Oost en de EO uitgezonden.”

In hoeverre werpen regionale onderzoeken nieuw licht op het nationale verhaal?

„Meestal brengt regionaal onderzoek een nuancering aan, of een ander accent. Ik hoorde pas een medewerker zeggen: Er is absoluut een Hollandse blik op de Nederlandse geschiedenis. En dat is zo. De eerste arbeidersstaking in de Tweede Wereldoorlog was in Twente, niet in Amsterdam. De Republiek is in het nationale geheugen gegrift als een samenleving van kooplieden en regenten. Dat beeld berust op een voorstelling van het ”Hollandse wonder” van de gouden eeuw. Maar in diezelfde tijd, heeft Conrad Grietman in zijn proefschrift laten zien, was er in oostelijk Nederland sprake van een traditionale standensamenleving waarin de adel de toon aangaf.”

Welk boek zou nog geschreven moeten worden?

„De Revolutie van Nederland, het grote boek daarover is er nog niet. We denken bij de revolutie van de jaren zestig gelijk aan provo’s en studentenprotesten. Maar er was veel meer aan de hand. Er ontstond een heel nieuwe sociale mobiliteit. Mensen kregen inspraak in bestuursorganen. De centrale verwarming en de tv deden hun intrede onder brede lagen van de bevolking. Mensen gingen op vakantie naar Frankrijk. In het leger verschenen soldaten met lang haar. En wat vaak wordt vergeten: het landschap veranderde. Het landschap is in die tijd helemaal opnieuw herverdeeld door landverkavelingscommissies. De percelen van de boeren waren tot die tijd grillig, de grenzen waren bepaald door het erfrecht. De commissies maakten daar efficiënte, rechte lappen grond van. De boer kon als winnaar of als verliezer uit de bus komen. Een vruchtbaar stuk kon zomaar ingeruild worden voor een onvruchtbaar stuk, en andersom. In Tubbergen leidde het tot een heuse boerenopstand.”

Dit is het eerste deel in een serie over geschiedenis in de regio. Volgende week maandag deel 2.


Maand van de geschiedenis

Oktober is de Maand van de Geschiedenis, het grootste historische evenement van Nederland. Thema dit jaar is ”ik en wij” – een verkenning van de Nederlandse identiteit. Op zaterdag 29 oktober vindt de tweejaarlijkse Dag voor Regionale Geschiedenis en Streekcultuur plaats in en rond de Bovenkerk in Kampen.

www.maandvandegeschiedenis.innl.nl en www.mijnstadmijndorp.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer