Jannetje Koelewijn interviewt haar ouders over hun leven
„Zij heeft een boek over mij en mijn vrouw geschreven”, zegt Wim Koelewijn (82) tegen de dominee die hem een bezoek brengt. „En nu gaat ze ons Psalm 71 voorlezen.” Gehoorzaam slaat Jannetje de trouwbijbel open en begint: „Heere, verlaat mij niet in mijn ouderdom.”
Eind jaren twintig vertrokken de grootvader en grootmoeder van Jannetje Koelewijn vanuit het orthodox-gereformeerde vissersdorp Spakenburg naar het mondaine Amsterdam om een nieuw bestaan op te bouwen. Over het leven van haar ouders en voorouders in zowel Spakenburg als Amsterdam schreef Jannetje, journalist bij NRC Handelsblad, het boek met de uitdagende titel ”De hemel bestaat niet”. Ze legde de herinneringen vast die haar vader en haar moeder met haar deelden.
Een signeersessie in Spakenburg kon afgelopen zaterdag niet doorgaan omdat familie van Jannetje bij de bewuste boekhandelaar protest aantekende. Niet iedereen waardeert de manier waarop de schrijfster zich uitlaat over het Zuiderzeedorp en over het orthodoxe geloof dat er een dominante plek heeft.
Zelf bestrijdt Jannetje Koelewijn –die zelf onkerkelijk is– dat ze in haar boek wil afrekenen met het geloof of met haar ouders. „Ik heb nergens de spot mee willen drijven. Bovendien heeft de lezer de mogelijkheid om het met mij oneens te zijn.”
Die avond belt hij me op om te zeggen dat hij een belangrijk besluit heeft genomen. Hij is voornemens, zegt hij, me openheid van zaken te geven. Als ik dat tenminste wil. „Wil je het?”
Ik wil het.
„Het kan ook zijn dat je het niet wil.”
Nee hoor, ik wil het. Openheid waarover?
„Mijn zielenleven.” Hij wacht even voordat hij verdergaat. „En dan bedoel ik dat ik het ook met je over de intimiteiten tussen je moeder en mij zal hebben.” Hij wacht weer even. „Dan praat ik dus tegen je alsof ik niet jouw vader ben. Begrijp je dat?”
Dat begrijp ik.
„En jij kunt mij vragen stellen alsof jij niet mijn dochter bent.”
Dat begrijp ik ook, vader.
U heeft dit boek geschreven als journalist, als waarnemer op een afstandje. Waarom?
„Dit was de enige manier waarop ik het verhaal kon schrijven. Aanvankelijk had ik een meer historische aanpak gekozen, met een alwetende verteller. Een beetje op de manier waarop Geert Mak ”De eeuw van mijn vader” schreef. Maar dan moet je heel veel feitelijke dingen gaan uitleggen en ik ben geen historicus. Na een paar maanden heb ik de eerste hoofdstukken weggegooid en ben ik aan een literair verhaal begonnen. Mijn jongste zus vond het helemaal niks en toen dacht ik: Ik ben journalist, dan moet ik zelf het perspectief maar zijn. Ik heb het verhaal vervolgens op een reportageachtig manier geschreven, waarbij ik natuurlijk wel heb geprobeerd het verleden tot leven te brengen. Ik vond het heerlijk om het op die manier te schrijven.”
Hoe kwam u ertoe om dit boek te schrijven?
„Mijn vader zegt dat het mijn voorstel was; volgens mij komt het idee van hem. De waarheid zal ergens in het midden liggen. Ik wilde al langer over dit thema een boek schrijven; toen ik 25 jaar oud was, zette ik al iets op papier. In de zomer van 2007 was ik op een verjaardag bij familie. Mijn vader, een dominante figuur, zo’n door en door gereformeerde man, een echte pater familias, was opvallend stil. Ik vroeg hem wat er was. Hij klaagde dat hij met niemand meer kon praten. Toen dacht ik: laat ik dan de laatste jaren van zijn leven plezierig maken door naar hem te luisteren.
Ik schreef de dingen die hij vertelde op, maar had aanvankelijk niet de bedoeling daar een boek van te maken. Pas in januari 2010 ben ik begonnen met het verwerken van alle notities in een verhaal. Toen kon ik ook niet meer stoppen, ondanks ons drukke gezins- en familieleven. Blijkbaar was er bij mijn vader behoefte om te vertellen en bij mij om zijn levensverhaal te horen.”
Hoe was het om een zekere afstand tot uw ouders te bewaren?
„Ik merkte dat ik met de blik van journalist meer mededogen met mijn ouders had dan ik als dochter kon hebben, met name met mijn moeder. Dat was een verrassende ervaring, die ik juist kreeg tijdens het schrijven. Een sleutelscène is wat dat betreft de passage over de preek over Elia en het suizen van de zachte stilte. Mijn vader zei dat hij Gods aanwezigheid had ervaren bij het sterven van zijn vader en bij de geboorte van zijn kinderen. Tegelijk twijfelde hij eraan of dat echt zo was geweest. Dat hij niet kón geloven dat het zo was. Toen ik dat opschreef, had ik heel erg met hem te doen. Zijn leven lang is mijn vader gekweld door twijfel en onzekerheid. Het probleem is dat hij vroeger niemand had om hierover te praten. Ik hoop dat hij nu een beetje over die twijfel is heengekomen. Onlangs heeft hij zich aangesloten bij de hervormde Noorderkerk in Amsterdam. Tijdens een zondagse dienst werd hij welkom geheten. Het voelde als een warm bad. Mijn moeder, die bij hem is weggegaan, was er ook bij. Je gelooft je ogen toch niet? Het was heel ontroerend. Hij had rust gevonden. De zekerheid van het geloof zit in een heel persoonlijke band met God en dat troost hem.”
Mijn vader bracht ons het geloof bij zoals alle gereformeerde vaders hun kinderen het geloof bijbrachten, maar dan fanatieker, zeker voor Amsterdamse begrippen. Nu denk ik: alsof hij zichzelf ervan probeerde te overtuigen dat het met zijn eigen geloof wel goed zou komen zolang hij ons maar alle zondagen mee naar de kerk nam, soms twee keer, en ons alle dagen uit de Bijbel voorlas, bij het ontbijt en bij het avondeten. Voor en na elke maaltijd bad hij hardop, en hij bad nog een keer als hij ons naar bed bracht. En nooit, nóóit liet hij ons ook maar iets van zijn twijfel zien.
Wat hebt u als kind meegekregen van het christelijke geloof?
„Het tragische is dat mijn vader ons een soort ”moeten” heeft doorgegeven. Het ging om de buitenkant. Ik heb nooit het gevoel gehad dat het geloof voor hem iets meer was dan iets sociologisch, iets wat de buitenkant betrof. Dat is jammer, zeker voor hemzelf.
Toch kan ik kan orthodoxe christenen wel begrijpen. Als mens zijn we maar een stofje. We proberen het goede te doen, maar wie kan beoordelen of het voldoende is? Het geloof kan veel problemen geven, maar zonder geloof leven is ook niet gemakkelijk. Was ik in Spakenburg opgegroeid, dan was ik beslist een ander mens geworden.”
Sommige mensen ervaren dat milieu als benauwend.
„Maar wat is onbeperkte vrijheid waard? Wat schieten we ermee op? Ik zie, naast de negatieve kanten, zeker de waarde van een lokale gemeenschap. Ik snap heel goed dat mijn vader een band met Spakenburg had. In zo’n gemeenschap hoor je ergens bij.”
Mijn vader lacht me uit als ik de avond ervoor vraag of ik een hoed op moet of zwarte kousen moet aantrekken. Wat denk ik nou? Spakenburg is echt de Veluwe niet. En het is ook geen Zeeland. Ik zal verbaasd zijn over de vrouwen hier, hoe mooi ze zijn, hoe goed ze gekleed gaan. Ik zal begrijpen waarom hij hier het liefst alle zondagen naar de kerk zou gaan.
Uw ouders werden juist als afvalligen beschouwd.
„Ik heb hem gevraagd waarom hij zo hard was tegen familie. Hij zei dat hij het niet kon uitstaan dat anderen wel konden geloven en hij niet. En dat hij daarom uit de gemeenschap is gestoten. Mogelijk dat mijn vader daarom zo enorm streberig was. Als ambtenaar slaagde hij erin om steeds hogerop te komen en financieel ging het hem voor de wind. Het was voor hem waarschijnlijk een manier om te laten zien dat hij zich prima wist te redden in Amsterdam.”
Maar uw moeder kwijnde weg.
„Ze kon zich niet ontplooien en had geen vrede met haar positie. Het was vanzelfsprekend dat ze zes kinderen opvoedde. Bovendien was mijn vader was autoritair, gebiedend. Mijn moeder –haar familie kwam uit Friesland– kon daar niet tegenop, ze werd erdoor platgedrukt. Haar leven stond in de schaduw van dat van haar man. Ze was anders dan de vrouwen in Spakenburg; die stonden er alleen voor als de mannen op zee waren en wisten zich te roeren. Mijn moeder durfde dat niet en daar is ze aan onderdoor gegaan. Uiteindelijk heeft ze mijn vader verlaten. Hij heeft het nooit begrepen.”
U illustreert de gespannen verhouding tussen uw ouders door de vloek te citeren die uw moeder op papiertjes schreef en voor uw vader op de keukentafel legde. Wat dat wel nodig?
„Aanvankelijk had ik een heel rijtje vloeken onder elkaar gezet. Het is er uiteindelijk één geworden. Het laat zien hoe bóós ze was. Met die vloekwoorden kon ze mijn vader het diepste kwetsen. Het was een uiting van intense machteloosheid.”
Uw moeder dementeert, wil liever het verleden vergeten. Waarom heeft u haar toch bij het verhaal betrokken?
„Ik voel me er schuldig over dat ik over haar schrijf, heb er geen excuus voor. Ik wilde haar er gewoon bij hebben, ook al omdat ze mee wilde als ik met m’n vader op stap ging om herinneringen op te halen. Ik heb oprecht een aantal keren overwogen het boek niet uit te geven. Maar de ijdelheid heeft overwonnen. Als je alles hebt opgeschreven wil je ook publiceren.”
„Wat kan er zo bijzonder zijn aan een mens dat niemand het mag weten?”
Het mag geweten worden. Zo zegt hij het. Het mag geweten worden.
Hoe verklaart u de verrassende openheid van uw vader?
„Het is een vreemde combinatie van factoren. Misschien wilde hij verantwoording afleggen. Op een gereformeerde manier heeft het iets van een biecht. Misschien heeft hij ook het gevoel dat hij hierdoor greep op de dingen krijgt die in zijn leven zijn voorgevallen. Daarnaast is het een uiting van onkwetsbaar zijn voor wat mensen ervan vinden. Er is er immers maar Eén die over hem kan oordelen.”
Wat hebben anderen aan uw familiegeschiedenis?
„Ik hoop dat het betekenis heeft voor mensen die iets vergelijkbaars hebben meegemaakt. Dat ze zich door mijn verhaal gesteund voelen. Of dat het een spiegel is voor mensen die dit alles juist bespaard is gebleven. In elk geval is het voor mijn kinderen een waardevol document.”