Directeur slaat alarm om kwaliteit jeugdzorg
Zijn jeugd beschadigde hem voor het leven. Toch schopte Cock Fuchs (56) het tot directeur in de jeugdzorg. Vandaag presenteert hij zijn boek ”Zomaar een kind”, een terugblik op zijn roerige leven. „Je kunt als kind onnoemelijk veel pijn incasseren zonder een krimp te geven.”
In de riante woonkamer van zijn fraaie vooroorlogse rijtjeshuis in Rotterdam-Schiebroek blijkt hoe gedreven Fuchs is. Al tijdens het koffiezetten begint hij vanuit de halfopen keuken te oreren over de misstanden in de jeugdzorg, hoe de jeugdzorg volgens hem beter zou kunnen en hoe belangrijk het is om voor kinderen een veilige wereld te creëren.
De geboren Hagenaar spreekt uit ervaring. Hij groeit op in een achterstandswijk van na de oorlog. Zijn vader, een hardleerse dronkenlap en vechtersbaas, voert in het gezin een schrikbewind. Hij slaat zijn vrouw en vier zoons, mishandelt en vernedert hen. Hulp van buitenaf blijft uit. „Regelmatig vluchtten we ’s nachts de straat op. We logeerden dan een poosje bij een tante en gingen vervolgens weer terug. Mijn moeder had niet de kracht om haar rug te rechten en bij mijn vader weg te gaan. Ondanks alle mishandelingen en ondanks dat hij ons stelselmatig vernederde en verwaarloosde, koos ze steeds voor mijn vader en bood ze ons geen bescherming.”
Moeder Fuchs neemt Cock of een van zijn broertjes nooit op schoot om hen te troosten, doet geen spelletjes met hen en leest hun geen verhaaltjes voor. „Omdat ze zelf elke dag werd geslagen en vernederd, was ze misschien ook niet meer in staat om liefde aan ons te geven.”
De buurtbewoners weten intussen wel welke misstanden zich in het gezin Fuchs voordoen. Niemand grijpt echter in, bang voor het korte lontje van de vader.
Als de jonge Fuchs, die zich in het gezin ontwikkelt als beschermer van zijn jongere broertjes, naar school gaat, krijgt hij paniekaanvallen. Het voelt alsof hij zijn broertjes in de steek laat. Zijn vader begint hem intussen steeds vaker ook psychisch te mishandelen. „Het was een mooie zomeravond. Ik was een jaar of acht en trapte met andere kinderen een balletje. Naar mijn idee was het een moment van geluk. Mijn ouders zaten met de buren in de avondzon, lachten en praatten met elkaar. Ik kreeg dorst en vroeg mijn moeder om een glas drinken. „Geen drinken voor die pissebed, anders plast hij vannacht de boel weer onder”, riep mijn vader luid en duidelijk. Iedereen hoorde het. Ik wilde wel onder de straat kruipen.”
Niet veel later is moeder Fuchs jarig. Haar oudste zoon verdient wat geld bij een lorrenboer en besluit van zijn zorgvuldig gespaarde centen een paar damessloffen voor zijn moeder te kopen. Hij glipt na schooltijd de winkel binnen, koopt trots het cadeau en rent dan naar huis. Zijn vader staat hem briesend van woede op te wachten. „Hij sleurde me over de drempel naar binnen en zei dat ik te laat was. Ik probeerde hem duidelijk te maken dat ik een cadeautje had gehaald voor mijn moeder. Ik haalde het pakje achter mijn rug vandaan, in de hoop dat mijn moeder zou reageren. Ze keek niet op of om. Mijn vader griste het pakje uit mijn handen en smeet het in de prullenbak. Ik werd naar mijn bed gestuurd en ik zag nog net hoe moeder de koffiefilter boven de vuilnisbak leegde en hoe de drab over het cadeaupapier lekte.”
Niemand in de omgeving van het gezin Fuchs grijpt in, terwijl iedereen kan zien dat het fout gaat. „De kruidenier, de nonnen van de kleuterschool, de buren, de huisarts, de politie, de voetbalclub, de familie; niemand stapte naar de kinderbescherming.”
Fuchs bouwt als kind een hechte band op met zijn grootvader, omdat hij thuis geen greintje liefde vindt. Hij leeft in twee werelden. Als kind vertelt hij zijn opa over de uitbarstingen van zijn vader. Maar naarmate hij ouder wordt, kropt hij meer op. Op een dag gaat het mis als de jonge Cock weer bij zijn opa en oma is. Zijn vader komt met geweld het huis binnen en slaat opa in elkaar. „Vanaf dat moment was mijn vader zelfs de geborgen, veilige wereld van mijn opa en oma binnengedrongen. Dat heeft me diep geschokt.”
Na de plotselinge dood van zijn grootvader bezoekt Cock de mulo. Hij maakt het de docenten lastig, omdat hij niet met hun autoritaire manier van lesgeven kan omgaan. Hij wordt van school gestuurd en gaat naar de mulo voor moeilijk opvoedbare kinderen. Schoolhoofd Beers wordt Cocks redding. „Hij was een strenge, maar rechtvaardige man. Er sprak liefde uit zijn omgang met leerlingen en hij nam altijd de tijd om naar ons te luisteren. De man gaf me het gevoel dat hij oprecht belangstelling voor me had. Voor mij werd hij een identificatiefiguur. In wezen was hij de man die, evenals mijn opa, vorm gaf aan de manier waarop ik later zelf zou omgaan met jongeren in de jeugdhulpverlening.”
Na de middelbare school maakt Fuchs junior bliksemsnel carrière. Zijn zelfstandigheid en ondernemersgeest vallen anderen op. Hij grijpt zijn kansen, exploiteert intussen allerlei restaurants en supermarkten in steden langs de kust en is een gevierd zakenman. Met tomeloze energie stort hij zich op zijn werk. Het legt hem geen windeieren. Op nog geen dertigjarige leeftijd leidt hij een decadent leventje. Een nieuwe auto van 65.000 gulden rekent hij contant af.
„Toch was ik niet gelukkig. Ik bleek niet in staat intieme, betekenisvolle relaties aan te gaan. Na jaren van keihard ondernemen was voor mij de lol er af. Ik had er behoefte aan om eindelijk iets te doen wat werkelijk maatschappelijke betekenis had. In de krant zag ik een advertentie over een opleiding in de psychosociale wetenschappen. Ik was 29 en kon in Utrecht parttime aan de studie beginnen.”
In Utrecht wordt Fuchs in gesprekken met medestudenten met zijn jeugd geconfronteerd. Hij vergroot er zijn zelfkennis en maakt er veel vrienden. Na zijn opleiding gaat hij in Den Haag aan de slag in een opvanghuis voor tien jongens die kampen met zware gedragsproblemen. Hij schopt het tot manager en later tot directeur in een jeugdzorginstelling. Fuchs –intussen zelf vader– wordt een soort tweemens. „In mijn werk loste ik de moeilijkste problemen op. Ik was niet bang om anderen teleur te stellen of mensen de laan uit te sturen. Intussen werd mijn persoonlijke leven steeds complexer. De bagage uit mijn jeugd begon me steeds meer parten te spelen.”
Uiteindelijk besluit de oud-zakenman therapeutische hulp te zoeken. „Nu pas realiseer ik me hoe omvangrijk de impact van mijn traumatische jeugd is geweest. Je kunt als kind onnoemelijk veel pijn incasseren zonder een krimp te geven. Je kunt het een leven lang wegstoppen of er laconiek over zijn, maar er komt hoe dan ook een moment dat je er last van krijgt. Misschien laat het je nooit meer helemaal los.”
Mede n.a.v. ”Zomaar een kind” van Cock Fuchs; uitg. Mooi Media, Haren, 2011; ISBN 978 90 816970 0 2; 132 blz.; € 14,50.
„Bestuurders jeugdzorg veel te lang op één plek”
Fuchs –getrouwd en (stief)vader van vijf kinderen– zag zich als directeur diverse keren genoodzaakt de werkcultuur en organisatieproblematiek binnen diverse jeugdinstellingen aan de kaak te stellen. Hij schuwde geen verregaande reorganisaties en hief geldverslindende projecten op. Hij sloot tehuizen waarin respectloos met kinderen werd omgegaan. Op die manier probeerde hij een veilige wereld te creëren voor de kinderen, een wereld die hij in zijn eigen jeugd moest missen.
De geboren Hagenaar zet zijn uitgesproken mening over de kwaliteit van de jeugdhulpverlening in Nederland uiteen in zijn boek dat hij vandaag presenteert. „Als een kind de verzorging van zijn eigen ouders mist, moet de maatschappij ingrijpen. Daarin zijn we allemaal verantwoordelijk. De schoolmeester, de buurvrouw, de wijkagent en de hulpverlenende instantie. Het aantal meldingen van kindermishandeling stijgt, maar wat wordt ermee gedaan? Als een burger al bereid is om een vermoeden van kindermishandeling of verwaarlozing te melden, voelt hij zich vaak niet geroepen om ook daadwerkelijk in te grijpen. Hij laat het over aan de instanties.”
Daarnaast is de jeugdzorg volgens Fuchs te zeer versnipperd. „We kennen allerlei instanties, van jeugdbescherming tot jeugdmaatschappelijk werk. Veel instanties doen hetzelfde werk en sommige bevechten elkaar. De ene organisatie stelt dat het in het belang van het kind is om het in veiligheid te brengen en plaatst het tot zijn achttiende uit huis, terwijl een andere instelling juist gericht is op hulp aan huis en zo veel mogelijk een opname probeert te voorkomen.”
Bestuurders in de jeugdzorg zitten volgens Fuchs veel te lang op hun plek. „Sommige managers van afdelingen of andere werknemers op de werkvloer weten meer dan de bestuurder, maar toch blijft hij zitten. Er zijn bestuurders die drukker zijn met het veiligstellen van hun eigen positie dan met het kind dat aanklopt voor hulp.”
Bovendien moet de werknemer in de jeugdzorg de baan leuk blijven vinden, waarschuwt Fuchs. „Een jonge vrouw van 22 jaar die net begint, moet je niet direct in het diepe gooien en naar gezinnen laten gaan waarin de vader slaat, vloekt en drinkt. De jonge werkneemster een agressietraining geven is geen oplossing. Het draait om ervaring. Ze moet eerst met begeleiding op stap.”
Fuchs voelt zich soms een roepende in de woestijn. „Als probleemjongeren het kabinet echt aan het hart gaan, moet het daadwerkelijk inzetten op de jeugdzorg. Als het de regering niets interesseert, moet ze niet net doen alsof ze het erg vindt en met slechts halve maatregelen komen. Met veel trots wordt een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling gepresenteerd, maar tegelijkertijd staat in de begroting te lezen dat er miljoenen bezuinigd gaat worden in de jeugdzorg. De kinderen die hulp nodig hebben zijn de dupe.”