Noodzakelijk
Mattheüs 15:22
„Mijn dochter is deerlijk van de duivel bezeten”. Merk op dat allen die tot Christus kwamen, gedwongen werden door de een of andere noodzakelijkheid. Hetzij een melaats lichaam, blinde ogen, een verlamming, een bloedvloeiing, een verdorde arm, of een stervende zoon, en dat sommigen tot Christus gebrácht zijn, ten minste, dat hun ouders of hun vrienden tot Christus zijn gekomen vanwege een lichamelijk bezeten zijn van de duivel. Maar wij lezen van niemand die of uit zichzelf kwam omdat hij geestelijk van de duivel bezeten was.
Er is veel vlees en veel gevoel in ons en weinig geest en weinig van God. Een blind oog zal ons uitdrijven tot Christus, maar niet een ziel die onder de macht van de vorst der duisternis ligt.
Wij zijn geheel lichaam en leven en tijd, maar wij zijn niet geheel ziel en geest en eeuwigheid. Het is er ver vandaan dat de hemel het hoofdbestanddeel in ons leven is. Er is veel misplaatste liefde. „Gij zijt uit de vader de duivel”, zegt Christus tot de Joden (Joh. 8:44). Ieder kind heeft zijn vader lief. Wat? En de mensen hebben de duivel niet lief. Heeft niet iedere ellendeling door een natuurlijk instinct een afkeer van de duivel? Is dit niet de baarmoedergodsvrucht van elke ellendige die van de baarmoeder af niets van God weet? God beware mij voor de duivel en al zijn werken.
Dr. S. Rutherford hoogleraar te St. Andrews
(Uit: ”Zegepraal des geloofs”)