Hoed op tegen het zingen van gezangen
Op 12 december 2003 viel definitief het synodebesluit om te komen tot fusie tussen hervormden, gereformeerden en luthersen. Dat werd diezelfde avond nog ‘gevierd’ in de Dom te Utrecht in het bijzijn van Hare Majesteit de Koningin. Bijna altijd vertoont onze vorstin zich in het publiek met een hoed op haar hoofd. Toen echter niet. Wat mij betreft terecht. Was de uitroep „Goddank, de fusie is een feit” zoals toen in de dom werd gedaan niet blasfemisch? Daar past voor de dames geen hoofdbedekking bij.
Normaliter is het gewenst dat de dames een hoofddeksel dragen in het huis van gebed, naar 1 Korinthe 11. Alzo niet de mannen.
Toen in 1806 de evangelische gezangen verplicht werden ingevoerd in de Hervormde Kerk stuitte dat in veel plaatsen op groot verzet. Het was niet overal zoals in Montfoort, waar ds. D. van der Loo voortaan een maximum aan gezangen en een minimum aan psalmen liet zingen. Eens met Hervormingsdag liet hij de gemeente zelfs een complete cantate zingen, zonder ook maar een psalm op te geven.
Dan was een deel van het kerkvolk in Bergambacht anders. Zij gingen duidelijk voor de psalmen. Was het nog vanwege de invloed van Willem van Zuylen Nyevelt? Hij was eeuwen eerder heer van Bergambacht en dichtte in 1540 de souterliedekens, „alle die Psalmen van David, tot stichtinghe ende een gheestelijcke vermakinge van alle Christenmenschen”, berijmd op populaire melodieën.
Het zingen van gezangen stuitte in ieder geval op verzet. Manspersonen zetten zelfs demonstratief hun hoed op bij het aanheffen van een gezang. Ds. Jacob Martijn, die van 1799 tot 1816 Bergambacht diende, heeft daarover uitgebreid geschreven in de kerkenraadsnotulen. Toen ds. Martijn op zondag 26 april 1807 Gezang 92:1, 2 en 5 opgaf, hielden tien mannen hun hoed op. Nadat de dominee hen gewaarschuwd had, verlieten ze de kerk. ’s Middags bij het aanheffen van Gezang 20:1, 2, 4 en 5 gebeurde hetzelfde, dit keer door een achttal manspersonen. Omdat ondanks de vermaningen van ds. Martijn de mannen hun hoed ophielden, beëindigde hij zonder te preken de kerkdienst.
Het gedrag van de Bergambachter heren was verre van betamelijk. Ondanks de bezwaren tegen het verplicht zingen van gezangen paste het zeker niet om zo te reageren bij het zingen van Gezang 92:2:
Bepaal Gij Zelf ons zwerfziek hart, Zo ligt in zond’ en zorg verward; Verleen Gij Zelf ons luist’rend oren. Doe ons de waarheid recht verstaan, En laat ons diep ter harte gaan, Wat Gij ons tot ons heil doet horen.
Hoewel de psalmen me het meest dierbaar zijn, kunnen ook gezangen tot zegen zijn. In de gemeenten van J. C. Philpot werden alleen gezangen gezongen, de ”Gadsby hyms”, een bundel van maar liefst 1156 liederen. In 1831 stapte een man in Londen een zuivelwinkel binnen om wat kaas te kopen. Het benodigde werd gewikkeld in ongebruikelijk pakpapier. Beschadigde bladen van Gadsby’s gezangboek waren daartoe gedegradeerd. Toen de man thuiskwam, bekeek hij het pakpapier en las de woorden van Gezang 698, die in Nederlandse vertaling luiden: „Rust even, mijn ziel, en stel u de vraag, bent u bereid God te ontmoeten?” Het werd hem tot eeuwige winst.