Onderwijs & opvoeding

„Refoschool mist eigen pedagogiek”

De resultaten bij het vak Engels opkrikken? Alle reformatorische scholen doen enthousiast mee. Bijbels gedachtegoed vertalen in een eigen pedagogiek en didactiek? „Als je daarover begint, is het net of je een open zenuw raakt.”

Evert van Dijkhuizen
17 September 2011 09:39Gewijzigd op 14 November 2020 16:41
Drs. Van Hartingsveldt, ir. Murre en ds. Van Den Belt (v.l.n.r.) voor de hervormde dorpskerk van Woudenberg. Foto RD, Anton Dommerholt
Drs. Van Hartingsveldt, ir. Murre en ds. Van Den Belt (v.l.n.r.) voor de hervormde dorpskerk van Woudenberg. Foto RD, Anton Dommerholt

Reformatorische scholen zijn vooral te herkennen aan uiterlijkheden zoals de rok voor meisjes. Ze lopen kritiekloos achter onderwijsvernieuwingen aan. Ze slagen er onvoldoende in hun gedachtegoed te vertalen in pasklare lessen. Enkele flarden uit de discussie afgelopen tijd in deze krant over reformatorische scholen en hun identiteit.

Schoolleider Van Hartingsveldt, theoloog Van den Belt en lerarenopleider Murre zijn het erover eens: leraren op reformatorische scholen werken hard, zijn enthousiast, gáán voor hun vak én voor de leerlingen. Zwartepieten doet het trio niet. Kanttekeningen plaatsen wel.

Murre: „De gevoerde discussie spitst zich toe op de inhoud van het vak. Ze gaat veel minder over de pedagogiek en de didactiek. Leraren zeggen dat zelf ook. Ze praten weinig over de diepere laag van hun lesgeven. Dan gaat het over vragen als: Hoe kijk je als christen tegen de werkelijkheid aan, tegen je vak, tegen je rol als docent, tegen je leerlingen?”

Van den Belt: „Uit reacties op de discussie merk ik dat er een snaar is geraakt. Ik heb geschreven dat reformatorisch onderwijs vooral lijkt te bestaan uit een aantal uiterlijke kenmerken. Daarmee wil ik niet zeggen dat er niets van de identiteit te merken is. Die zit echter vooral in bekende zaken als de dagopening en -sluiting. Reformatorische scholen verschillen alleen van andere scholen als de Bijbel opengaat. Leerlingen bevestigen dat door te zeggen dat ze er in de lessen weinig van merken dat ze op een reformatorische school zitten. Er is natuurlijk een grote overlap in leerstof met andere scholen. Maar wat betekent het dat je lesgeeft vanuit gereformeerde beginselen? Welk boek haal je als leraar op een reformatorische school uit de kast als het gaat om het hogere, het diepere in je lessen?”

Indalen

Van Hartingsveldt: „Leraren zijn bereid te reflecteren op hun werk, laat de artikelenserie zien. Dat is positief. Verder is er door de jaren heen veel gedaan aan de ontwikkeling van eigen lesmateriaal. Toch merken de leerlingen er niet genoeg van dat ze op een reformatorische school zitten. Begin deze week was ik met negentien collega’s op bezoek bij christelijke scholen in Engeland. Zij moeten het met veel minder geld van de overheid doen dan onze scholen, maar slagen er beter in hun doel en uitgangspunten concreet te maken voor de leerlingen. Zij leggen de spits bij de leraren. Bij hen moet het Bijbels gedachtegoed indalen. Het moet hun werk bezielen, zodat ze wegwijzer kunnen zijn. Ds. Golverdingen, destijds voorzitter van de VGS, zei in de jaren negentig al: We hebben een reformatorische mens- en kindvisie, maar vertaal die nu eens in een reformatorische pedagogiek en didactiek. Dat is ons niet gelukt.”

Van den Belt: „Ik vroeg laatst op een vergadering van directeuren van reformatorische scholen naar publicaties over dit thema. Dan is het net of je een open zenuw raakt.”

Murre: „Die publicaties zijn er wel, van mensen als Arie Visser en Bram de Muijnck. Ik denk ook aan het VGS-boek ”Identiteit en kwaliteit”, de brochure ”Essenties van christelijk leraarschap” van Driestar Educatief en een Engelstalige studie naar het constructivisme.”

Van Hartingsveldt: „Het is een hele stapel. Toch dringen de publicaties onvoldoende door. Ons mensbeeld is vooral negatief gekleurd. De mens wordt in zonden ontvangen en geboren en is geneigd tot alle kwaad. In de opvoeding thuis en op school zitten we vanwege dit uitgangspunt vooral op de lijn van hanteren, controleren en corrigeren. Maar de mens is ook geschapen naar Gods beeld. Calvijn heeft het over de goddelijke vonkjes die na de zondeval in de mens zijn overgebleven. Daar zijn we verlegen mee. Wat we theologisch weten, kunnen we niet goed in pedagogisch handelen omzetten.”

Verdeeldheid

Van den Belt: „Als we belijden dat de mens geneigd is tot alle kwaad, hoe krijgt dat dan z’n uitwerking bij economie? Dan moet er bij dit vak toch aandacht zijn voor de macht van het geld, de mammon, het tiende gebod en de zonde van het begeren? God roept ons op naar Zijn beeld en gelijkenis te leven. Hij heeft Zijn schepping goed gemaakt. De zonde is er later bijgekomen, maar God zal Zijn schepping eenmaal verlossen van het kwade. Christenen zijn onderweg naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont. We moeten deze zaken niet nuanceren, maar radicaliseren. Het gesprek hierover wordt echter belemmerd door onze theologische en kerkelijke verdeeldheid.”

Van Hartingsveldt: „Leiden we onze leerlingen in de eerste plaats op tot goede economen of voeden we ze op tot burgers van Gods Koninkrijk? Het trof mij in Engeland dat de christelijke scholen daar bewust bezig zijn met karaktervorming. Hoe vaak doen wij dat? Wij zijn vaak druk met de verkeerde dingen. Ik ook, als schoolleider. We zijn net een stel kikkers die in de pan worden opgewarmd tot het kookpunt, zonder eruit te springen.”

Murre: „Leraren zijn elke dag druk met hun lessen. Er is nauwelijks tijd voor bezinning. We zitten in het reformatorisch onderwijs ook niet te wachten op weer een boek, over pedagogiek. Als je meer aan bezinning wilt doen, doe het dan in kleine kring, op de kern gericht en structureel. Ik hoorde laatst van een school waar tijdens een lerarenvergadering drie uur was gesproken over ordemaatregelen omdat een klas uit de band sprong. Dat is veelzeggend. Hoeveel uur vergaderen we over onze identiteit?”

Van den Belt: „Bezinning kost tijd én geld. Je zou als school kunnen besluiten 1 promille van je jaarbudget hieraan te besteden. Van dat geld laat je docenten creatieve lessen maken, bijvoorbeeld voor het vak techniek. De techniek stelt ons in staat wapens te maken om elkaar dood te schieten, maar ook om hulpmiddelen voor invaliden te ontwikkelen. Dat dubbele zit er altijd in. Praat daar eens over met je leerlingen. Dat kan ook met vmbo’ers.”

Van Hartingsveldt: „Onze reis naar Engeland stond in het kader van bezinning. Treed als school een keer bewust buiten je eigen comfortabele zone en laat je inspireren door wat anderen doen. Afgelopen jaar hebben we ook een module ontwikkeld om de dagopening meer inhoud te geven. Het te lezen Bijbelgedeelte is voorzien van een tekst met uitleg en pakkende vragen voor jongeren. Zulke initiatieven kosten geld, maar we maken het er bewust voor vrij.”

Scoren

In zijn opiniebijdrage in deze krant vroeg Van den Belt zich af of reformatorische scholen het niet belangrijker vinden hoog te scoren in kwaliteitsonderzoeken dan na te denken over hun identiteit. Murre nuanceert: „Politiek gezien is het steeds belangrijker dat reformatorische scholen een goede kwaliteit leveren. Ze worden soms alleen om die reden nog gedoogd.” Van Hartingsveldt: „Als je bij het vak Engels onder de zes scoort, moet je als school ingrijpen. Kwaliteit hoort bij identiteit.”

Murre: „Ik geef toe dat zo’n project bij Engels het risico in zich heeft dat het alleen om de cijfers gaat. Toch is dat niet zo. We hebben bij onze verantwoording waarom wij Engels zo belangrijk vinden, bewust vermeld dat deze taal bij uitstek geschikt is om wereldwijd contacten met christenen te leggen.”

Van den Belt maakt de vergelijking met montessorischolen. „Zij slagen erin hun visie op de mens, het kind, de wereld, het onderwijs –die visie heeft niets met christelijke principes te maken– uit te werken in concrete lessen. Waarom lukt dat de reformatorische scholen veel minder? Denk eens na over vragen als: Wat is onze visie op God en openbaring, op mens en wereld, op kennis en leren, op de uitwerking hiervan in de lespraktijk?”

Van Hartingsveldt: „We moeten meer samen doen: school, gezin en kerk. We leven in een ingewikkelde tijd. Leraren, ouders, ambtsdragers lopen met dezelfde vraag: Hoe bereiken we het hart van jongeren? Als schoolleider denk ik wel eens: Een kwaliteitsplan maken, een begroting opstellen, dat gaat allemaal wel. Maar hoe leg je de verbinding tussen jongeren en het christelijk gedachtegoed? Moeten we om te beginnen niet veel meer aan Bijbelstudie doen?”

Murre: „De potgrond moet goed zijn; dan komen de blaadjes vanzelf. Help leraren met inspirerende literatuur. Ik denk voor economen aan het boek ”Het oog van de naald” van Johan Graafland. Daar staat veel waardevols in over ethische dilemma’s. Bespreek het boek als vaksectie economie. Ga echter geen voorgeschreven doctrines opleggen. Die roepen alleen maar weerstand op. Verder moeten we ons niet alleen bezinnen, maar moeten we ook dingen dóén; durf te experimenteren met de vakinhoud in de les.”

Slapende reuzen

Van Hartingsveldt: „We zouden geholpen zijn met een analyse van deze tijd en bezinning op de vraag waar we als reformatorische scholen voor staan. In dat opzicht lopen we achter, moeten we eerlijk erkennen. In Engeland spraken ze over onze scholen als over ”slapende reuzen”. Die benaming heeft voor misverstanden gezorgd, heb ik gemerkt. Alsof wij met z’n allen in slaap zijn gevallen. Dat bedoelde die Engelse schoolleider niet. Wel vroeg hij zich af: Als je zo veel geld van de overheid krijgt als jullie in Nederland, dan moet het effect van christelijke scholen in de samenleving toch veel groter zijn?”

Van den Belt: „Dat geld hebben we te dánken aan de verzuiling. Dat we het juiste effect niet bereiken, is te wíjten aan de verzuiling. We kunnen echter de tijd niet terugdraaien. Het valt me vaker op dat christenen in andere, niet verzuilde landen meer visie op hun taak in de samenleving hebben dan wij.”

Het wiel hoeft niet opnieuw uitgevonden te worden, stelt Van Hartingsveldt. „In het Engelse taalgebied verschijnt veel literatuur over de relatie identiteit en christelijk onderwijs. In Grand Rapids bijvoorbeeld publiceren deskundigen over dit soort thema’s. Wat daar verschijnt, kunnen we zo vertalen.”

Van den Belt: „Wat mij betreft blijft de discussie niet beperkt tot de reformatorische scholen, maar doen ook een bredere school als het Ichthus College, de evangelische scholengemeenschap De Passie en orthodox-protestants-christelijke scholen mee.”

De theoloog wijst op het belang van sollicitatiegesprekken. „Wordt daar aan leraren gevraagd: Hoe kijkt u tegen uw vak aan, tegen de leerlingen? De antwoorden daarop zeggen misschien wel meer over iemand dan vragen over uiterlijkheden.”

Murre: „Voor mij is de persoonlijke ontmoeting tussen leraar en leerling van groot belang. In Handelingen 28 staat dat Paulus zijn hoorders probeerde te bewegen tot het geloof. Op die manier zouden leraren voor de klas moeten staan.”

Van den Belt: „Ik vraag wel eens aan mijn jongste kinderen: Merk je dat de juf veel van de Heere houdt? Dat is de kern van de zaak.”

Van Hartingsveldt: „Laten we niet naar anderen of de omstandigheden kijken, alsof die moeten veranderen. Krijgt het Bijbels gedachtegoed in míjn leven handen en voeten?”

Dit is het achtste en laatste deel in een serie artikelen over reformatorische scholen en hun identiteit.


Naam: drs. F. A. van Hartingsveldt

Woonplaats: Elspeet

Leeftijd: 47

Functie: voorzitter college van bestuur Jacobus Fruytierscholengemeenschap

Kerkgenootschap: Gereformeerde Gemeenten


Naam: ir. P. M. Murre

Woonplaats: Capelle aan den IJssel

Leeftijd: 43

Functie: manager lerarenopleidingen voortgezet onderwijs aan Driestar Educatief

Kerkgenootschap: Gereformeerde Gemeenten


Naam: dr. H. van den Belt

Woonplaats: Woudenberg

Leeftijd: 40

Functie: bijzonder universitair docent gereformeerde godgeleerdheid aan de Universiteit Utrecht

Kerkgenootschap: Protestantse Kerk in Nederland

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer