Steun voor breder richtingbegrip onderwijs
ROTTERDAM – Het grondwetsartikel over de vrijheid van onderwijs (artikel 23) staat in samenleving en onderwijsveld niet ter discussie. Wel is er overeenstemming over verbreding van het zogeheten richtingbegrip. Nieuwe richtingen, bijvoorbeeld op basis van een bepaald opvoedkundig of onderwijskundig concept, kunnen dan gemakkelijker een nieuwe school stichten.
Die conclusie trok prof. dr. P. Zoontjes, hoogleraar onderwijsrecht in Tilburg en lid van de Onderwijsraad, woensdag aan het eind van een symposium van de raad over de toekomst van artikel 23.
Het belangrijkste adviesorgaan van de overheid op het gebied van onderwijs bereidt op verzoek van de Tweede Kamer een advies voor over de toekomst van de onderwijsvrijheid. Eind dit jaar moet het klaar zijn. Ter voorbereiding op het advies organiseerde de raad gisteren in Rotterdam een symposium met vertegenwoordigers van de onderwijskoepels, wetenschap en politiek.
Zoontjes beluisterde gisteren onder de bezoekers van het symposium geen fundamentele kritiek op artikel 23. „Er is geen kritiek op de dualiteit van ons onderwijsbestel met daarin openbaar en bijzonder onderwijs. Daar moeten we dus mee doorgaan. Ook de wijze waarop we scholen stichten, mag blijven.”
Verder constateerde Zoontjes naar aanleiding van het gehouden symposium dat er in het onderwijsveld consensus bestaat over een verruiming van het zogeheten richtingbegrip. Op dit moment wordt het begrip richting in het bijzonder onderwijs vooral levensbeschouwelijk ingevuld, bijvoorbeeld protestants-christelijk, rooms-katholiek, reformatorisch, gereformeerd, evangelisch of islamitisch. Alleen erkende richtingen krijgen de kosten voor hun school vergoed.
Als er een ruimer richtingbegrip komt, wordt het gemakkelijker om scholen op niet-religieuze grondslag te stichten. Vooral Tweede Kamerleden dringen daarop aan, zo bleek gisteren.
Eerder deze week publiceerden de rooms-katholieke onderwijsbonden Bond KBO en Bond KBVO een advies waarin ze pleiten voor een verruiming van het richtingbegrip. Ook de reformatorische koepel VGS staat niet geheel afwijzend tegenover verruiming van het begrip.
Prof. mr. drs. B. P. Vermeulen, lid van de Raad van State en oud-lid van de Onderwijsraad, wees gisteren tijdens het symposium op de consequenties van verruiming van het richtingbegrip. „Dan moet de overheid zich minder gaan bemoeien met de inrichting van het onderwijs. Dat betekent onder meer aanpassing van de kerndoelen en de eisen omtrent examinering.” De vraag is volgens hem of de overheid die terugtrekkende beweging wil maken.
Tijdens het symposium bleek er tussen vertegenwoordigers in het onderwijsveld een fundamenteel verschil van mening over de taak van het onderwijs bij integratie. De een benadrukte de vrijheid die scholen hebben om leerlingen te weigeren en de ander legde de vinger bij de taak om segregatie tegen te gaan. In het advies dat de Onderwijsraad eind dit jaar uitbrengt, zal daarover ook een visie komen, maar wat die zal worden, is nog niet duidelijk. Prof. Zoontjes liet zich er niet over uit.
De Onderwijsraad zal in het advies ingaan op de vraag wie de dragers zijn van de vrijheid van onderwijs. Juridisch gezien zijn dat de schoolbesturen, maar er is een beweging gaande om ook leerkrachten, ouders, leerlingen en studenten daarin verantwoordelijkheid te geven. Zoontjes zei gisteren dat de vrijheid van onderwijs „gelaagd” is.
Vermeulen kwam gisteren op voor de kleine richtingen in het onderwijs. Hij benadrukte dat de politiek hun de ruimte moet gunnen. Deze scholen hebben echter ook een maatschappelijke taak. En hun toelatings- en benoemingsbeleid moet „consequent” zijn. Verder moeten ze zich volgens Vermeulen houden aan de wettelijke afspraken over ”het enkele feit” uit de Algemene wet gelijke behandeling. Op grond daarvan mogen ze onder meer geen leerkrachten die samenwonen –al dan niet met mensen van hetzelfde geslacht– uitsluiten.