„Prof. Van de Beek roept altijd om reactie”
SLIEDRECHT – Prof. dr. A. van de Beek is een spraakmakend theoloog. Hij spreekt aan, hij stoot af en roept om reactie. Tegelijkertijd heeft hij de theologie weer teruggebracht naar de kerk.
Zo typeert drs. J. M. Abrahamse de Amsterdamse emeritus hoogleraar theologie in het septembernummer van Soteria (kwartaalblad voor evangelische theologische bezinning), dat geheel aan de theologie van prof. Van de Beek is gewijd. Het nummer draagt als titel: ”Geboeid door Bram van de Beek”.
Eindredacteur Teun van der Leer typeert de Amsterdamse hoogleraar als „de meest originele en eigenzinnige theoloog” van de afgelopen decennia in Nederland. „Of je het nu met hem eens bent of niet: je kunt om zijn werk niet heen en je kunt je er ook niet zomaar van afmaken. Je moet er iets mee, of je wilt of niet.”
Van der Leer ziet bij Van de Beek een toenemend kritische houding ten opzichte van de evangelischen, beducht als hij is voor het te centraal stellen van de ervaring. Vandaar Van de Beeks accent op de kinderdoop, waarbij hij lijkt in te stemmen met de ”baptismal regeneration” (wedergeboorte door de doop).
Van de Beek is echter een bondgenoot van de evangelischen op het punt van de liefde voor de Schrift en het opkomen voor de boodschap van het Evangelie van kruis en opstanding.
Drs. G. van den Brink heeft op dat punt echter zijn vragen. Van de Beek is zijns inziens een exponent van de barthiaanse theologie door geen aandacht te hebben voor het onderzoek naar de historische Jezus. Het gaat hem om de Christus van het geloof. De christologie van het Nieuwe Testament wordt beperkt tot de thematiek van de kerkvaders, namelijk de theologische persoon van de God-mens Jezus.
Voor Van de Beek is historiciteit van ondergeschikt belang. Niet het hóé van de incarnatie van Jezus geldt, maar het dát. De opstanding is bij Van de Beek geen concrete gebeurtenis ín de geschiedenis, maar de afsluitende gebeurtenis ván de geschiedenis. De opstanding is het einde ván de geschiedenis.
Drs. R. van Essen stelt dat de schepping in de docetische orthodoxie (Jezus is slechts in een schijnlichaam op aarde gekomen, KvdZ) theologisch een weeskind is. „In de barthiaanse theologie wordt de schepping opgezogen in de soteriologie, terwijl bij Van de Beek de soteriologie de schepping onthult als een leeg benzinevat.” Van de Beek ziet het Koninkrijk Gods slechts als een eschatologische werkelijkheid.
J. M. Abrahamse constateert bij Van de Beek een verschuiving van een priesterschap van alle gelovigen, waaraan het primaire ambt (predikant, ouderling, diaken) onderschikt is, naar een meer hoogambtelijke ambtsopvatting, de predikant als bisschop (opziener). Hij is in die zin „clericaler” geworden.
Een andere ontwikkeling bij hem is de grotere nadruk op de rol van de sacramenten, met in zijn afscheidsrede een pleidooi voor een wekelijkse viering. Hij ziet bij Van de Beek in toenemende mate een „restauratief” motief in zijn visie op de kerk, een grotere nadruk op de leer, de rol van de bisschop, het belang van de sacramenten en de eenheid van de kerk.
In zijn boek ”Is God terug?” doet Van de Beek een pleidooi om weer ernst te maken met de tucht. Maar hoe moet men die gestalte geven in een volkskerk, waarin mensen weinig uitgedaagd worden tot groei en levensheiliging, vraagt drs. Yme Horjus zich af. „Hoe verhoudt zich de tucht tot het wezen van de volkskerk, waarin rijp en groen samen gestalte geven aan het gemeente-zijn?”
Toch lijkt de huidige gedoogcultuur van het postmodernisme meer plaats te maken voor een nieuwe openheid voor „handhaving.” De kerk kan volgens Horjus hiervan profiteren.