Afscheid
O, hoe zwaar valt het afscheid van een leraar die zich door een goddelijke roeping aan zijn gemeente verbonden weet en daar met de bediening van het Evangelie vruchtbaar is geweest. Het is alsof de bruidegom van zijn bruid, de herder van zijn kudde, een worstelaar van zijn trouwe medestrijders wordt afgetrokken.Al ziet hij de meesten nog aan als onbekeerde en verdorven Adamskinderen, die nog geheel verstokt zijn in hun hart, hij kan toch niet anders dan diep bedroefd zijn over hen. Hij ziet hun verstoktheid en bijblijvende goddeloosheden onder dit ruime aanbod van de genademiddelen, onder de liefelijke lokkingen van het Evangelie, de krachtigste vermaningen en bestraffingen en bij die ernstige gebeden onder tranen en zuchten. Ziet hij dit alles nauwkeurig voor zich, dan moet zijn hart wel bersten. Dat is vooral zo als hij denkt aan de verschrikkelijke weeën die over die mensen zijn uitgesproken. Over hen die de genademiddelen en de grote dag der zaligheid zo schandelijk hebben verzuimd en zijn ingegaan tegen het licht van de overtuiging.
O, het is zo naar en bitter scheiden van zulke mensen die nog vijanden zijn van God en Zijn knechten. Van Gods kinderen ben ik echter verzekerd dat de Heere ze nooit zal begeven noch verlaten, maar dat Hij ze in Zijn kracht zal bewaren tot de zaligheid.
Afscheid van W. Themmen, predikant te Noorthorn (Op- en aftocht eenes geestelijken wachter, 1730)