Christenen hoeven natuur niet te vereren
Het christendom aanwijzen als mede schuldig aan de milieucrisis mist elke grond en is gebaseerd op een vergoddelijking van de natuur, betoogt Rypke Zeilmaker.
Onlangs mocht Klaas van Egmond (RD 25-8) een oude bewering herhalen: 2000 jaar christendom en ”het Westen” hebben de aarde naar de afgrond geduwd. Wie enige historische en ecologische kennis heeft, kreeg een déjà vu. Hier herkauwt alwéér iemand van de babyboomgeneratie de historicus Lynn White en zijn navolgers.
Om kort samen te vatten: Lynn White poneerde in 1967 in zijn invloedrijke essay ”On the historical roots of our ecological crisis” de stelling dat het Bijbelboek Genesis een kunstmatige scheiding aanbracht tussen mens en natuur. De mens als door God aangestelde ”heerser” zou zich dankzij deze opdracht gesteund weten in een houding van exploitatie van natuurlijke hulpbronnen. De oplossing: White en navolgers willen de natuur vergoddelijken, zoals natuurvolken doen en sommige franciscanen. Wie de boom vereert, die zou hem laten staan.
Maar heeft deze analyse ook raakvlakken met de werkelijkheid? Of spant White het paard achter de wagen door menselijke zwakheden –het christelijke begrip zonde– te vereenzelvigen met één filosofie die hem niet bevalt? Ik verdedig die laatste stelling. Het bodemarchief zit namelijk tjokvol met bewijzen van ”natuurvolken” die evengoed hun natuurlijke hulpbronnen uitputten, diersoorten deden uitsterven en toch ecologische moeilijkheden veroorzaakten.
Veel van de Amerikaanse ‘wildernis’ die westerse kolonisten aantroffen, was al vele malen platgebrand door de daar levende indianen zonder dat Genesis daaraan te pas kwam. Klassiek is de geschiedenis van Paaseiland. Twee stammen maakten elkaar het leven zuur, nadat ze eerst alle bomen op het eiland kapten voor het transport van beelden. Toen westerse ontdekkingsreizigers op Paaseiland aankwamen, troffen ze onder de laatste overlevenden geen enkele Paaseilander die zich op Genesis beriep.
Dat andere filosofieën wél een garantie zouden bieden voor devote omgang met natuurlijke hulpbronnen lijkt eveneens onwaarschijnlijk. Neem het Oosten: het Chinese karakterteken voor ”dier”, is ”bewegend ding”. Dat is een object, geen bezield subject dat verering eist. De hoogste biodiversiteit in China bevindt zich op de menukaart van de Schezuankeuken.
Kortom, analyses die een als negatief ervaren omgang met niet-mensen willen vastpinnen op één filosofie gaan hopeloos mank. Een manco dat al door tijdgenoten van Lynn White in Van Egmonds studietijd werd onderschreven. Mensen die overigens zéér gedreven waren om een andere omgang met de natuur te bepleiten. Zoals bijvoorbeeld de bioloog Barry Commoner in zijn ”The Closing Circle” uit 1972. Hij hekelt simplisten die complexe ecologische problematiek tot ”De Grote Oorzaak” willen versimpelen, meestal met politieke agenda.
Ook dient iemand die tegen ”het Westen” schopt goed te definiëren wat dat Westen is. Daarvoor kun je het beste te rade gaan bij iemand die daarvoor ook geleerd heeft. Ian Morris, historicus-archeoloog en hoogleraar aan Stanford University, tekende recent nog 10.000 jaar menselijke geschiedenis op in ”Why the West Rules, for now”. Het Westen, daarbij horen volgens Morris ook de Arabieren, en het hele gebied waar de Bijbel de Hof van Eden situeert. De westerse dominantie is van recente datum. China lag duizend jaar lang voor op het Westen in de mate van energieverbruik en fysieke invloed op de omgeving. De Chinezen gebruikten al duizend jaar geleden steenkool.
Pas met de uitvinding van de stoommachine kwam het Westen echt voorop te liggen. Zou een natuurvolk met stoommachine milieuactivist worden? Of is het dan plots westers? Dergelijke warrige analyses helpen ons niet verder.
Wat ons brengt bij de vraag waarom moderne academici nog steeds blijven schoppen tegen traditioneel christendom. Ik vond een prachtige analyse in de antropologische klassieker ”Risk and Culture” van Aaron Wildavsky en Mary Douglas uit 1982. Zij vragen zich hierin af waarom de welvarendste en gezondste generatie uit de menselijke geschiedenis zich zo overdreven zorgen maakt over het milieu. Religie en vooral het gebrek daaraan speelt hier een rol. ”De natuur” is volgens hen voor geseculariseerde hoger opgeleiden een goed substituut voor God. Deze duldt duidelijk geen Bijbelse concurrentie.
De auteur is publicist op het gebied van natuur en wetenschap.