Koning(in) schrappen uit regering niet legitiem
Door middel van een grondwetswijziging de koning(in) uit de regering schrappen, zoals de PVV wil, is niet legitiem, betoogt drs. F. A. J. Th. Kalberg. Dat het staatshoofd deel uit maakt van de regering vloeit voort uit de soevereine positie van de koning(in) en steunt niet op de Grondwet.
Onlangs presenteerde zowel de PVV als de PvdA een voorstel om de macht van de koningin te beperken. De partijen willen dat de koning(in) zich niet meer bemoeit met de vorming van een kabinet na verkiezingen en geen voorzitter meer is van de Raad van State.
De PVV gaat nog verder en wil het staatshoofd uit de regering halen. De koning(in) moet een louter representatieve en ceremoniële functie hebben. De partij wil daarvoor artikel 42, lid 1, van de Grondwet, waarin staat dat de regering bestaat uit ministers en vorst, aanpassen.
De PVV meent blijkbaar dat genoemde grondwetsbepaling de voornaamste basis vormt voor het feit dat de koning(in) deel uitmaakt van de regering. Daarin heeft zij het mis. Om uit te leggen waarom is het wenselijk om eerst enkele opmerkingen te maken over de totstandkoming van de monarchie.
Aan het einde van de achttiende eeuw was de Republiek der Verenigde Nederlanden ten onder gegaan in de stormen van oorlog en revolutie. Na de nationale wederopstanding van 1813 trok ons volk de conclusie uit een historische ontwikkeling van tweeënhalve eeuw republiek: een driemanschap riep Willem Frederik van Oranje-Nassau (Willem I) naar Nederland en bood hem de titel ”soeverein vorst” aan.
Hieraan voeg ik nog toe dat de Oranjes die soevereiniteit niet uit handen van het volk hebben verkregen, maar deze zelf hebben verworven in de loop van de geschiedenis van Nederland door hun bijzondere inzet en verdienste voor het Nederlandse volk.
De Grondwet van 1814 bevestigde in artikel 1 dat Oranje die soevereiniteit al heeft en blijft behouden.
Dat grondwetsartikel luidde toen als volgt: „De soevereiniteit der Verenigde Nederlanden is en blijft opgedragen aan Zijne Koninklijke Hoogheid Willem Frederik, prins van Oranje-Nassau, om door Hem en Zijne wettige nakomelingen te worden bezeten, erfelijk, overeenkomstig de na te melden bepalingen.”
De strekking van deze grondwetsbepaling is dat Nederland niet langs de weg van een grondwetsherziening op legitieme wijze kan worden omgezet in een republiek zolang er nog wettige opvolgers zijn van koning Willem Frederik.
Deze bepaling heeft tot de grondwetsherziening van 1983 onafgebroken in onze Grondwet gestaan en is daaruit ten onrechte geschrapt.
Als de PVV denkt de koning(in) uit de regering te halen door lid 1 van artikel 42 in de Grondwet te schrappen, heeft zij het mis. Lid 1 komt pas sinds 1983 in de Grondwet voor, terwijl de koning al vanaf het bestaan van de constitutionele monarchie als soeverein vorst aan het hoofd van de regering staat.
Door middel van een grondwetswijziging de koning(in) uit de regering schrappen, is dus niet legitiem. Het deel uitmaken van de regering vloeit rechtstreeks voort uit de soevereine positie van de koning(in) in ons staatsbestel en steunt in eerste instantie niet op de Grondwet. Een grondwetsherziening kan dus niet plaatsvinden zonder uitdrukkelijke toestemming van het staatshoofd. Gebeurt het buiten zijn toestemming, dan is het een revolutie.
Met betrekking tot het voorstel van de PvdA: de Grondwet spreekt nergens over de formatie van kabinetten. Ook naar de functie van de kabinets(in)formateur zoekt men tevergeefs in de Grondwet. Op dit punt heeft de Grondwet de soevereine positie van de koning(in) ten aanzien van de kabinetsformatie op geen enkele wijze ingeperkt.
Volgens de staatsrechtsgeleerde prof. dr. C. Gerretson is dit gedaan om de koning(in) als het stabiele deel van de regering de grootst mogelijke invloed te geven op het verloop van de formatie. De koning moet bij de formatie wel rekening houden met de ongeschreven regels van het parlementair stelsel.
Verder is de kabinetsformatie niet een aangelegenheid van de volksvertegenwoordiging. Het is juist de taak van de koning(in) om ervoor zorg te dragen dat hij of zij, zodra het kabinet demissionair is geworden, weer omringd wordt door de nodige bewindspersonen die samen een volwaardig ministerie vormen.
Die taak van de koning(in) vloeit voort uit het dualisme in ons staatsbestel, waarbij er een duidelijk onderscheid bestaat tussen de regering enerzijds en de volksvertegenwoordiging anderzijds.
Het is ten slotte in strijd met het karakter van de Staten-Generaal om als controleur van de regering de kabinetsformatie naar zich toe te trekken.
De auteur is deskundige op het gebied van het staatsrecht.