Oorlogsgravenstichting dubt over toekomst erevelden
DEN HAAG – Orde, symmetrie, gaafheid, en vaak de kleur van de reinheid – witte grafstenen. En er heerst een indrukwekkende stilte. Erevelden zijn in alles tegengesteld aan de oorlog waaraan ze herinneren. Maar hoe lang moeten oorlogsgraven eigenlijk bewaard blijven? En wanneer is het tijd om dat gevoelige thema aan de orde te stellen?
Het zijn vragen die de Oorlogsgravenstichting (OGS), die woensdag in aanwezigheid van koningin Beatrix het 65-jarig bestaan herdacht, zich stelt. Oorlogsgraven bestaan soms langer dan andere graven. Terwijl prof. dr. P. Schnabel, directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, zijn bijdrage aan het jubileumsyposium voorbereidde, vertelde zijn 94-jarige moeder dat ze met haar zus besloten had het graf van hun ouders te laten ruimen. Na veertig jaar. Schnabel wist niet eens dat het graf nog bestond: zijn oma was hem zeer dierbaar, maar hij had de graflocatie niet nodig om haar in herinnering te houden. En zo, denkt de SCP-directeur, kan er een moment komen dat de begraafplaatsen worden vervangen door een monument zonder dat het de herinnering aan de verschrikkingen tekortdoet.
Internationaal is de OGS de jongste en de kleinste oorlogsgravenstichting, ook doordat Nederland buiten de Eerste Wereldoorlog bleef. Vertegenwoordigers van zusterstichtingen uit andere landen waren gisteren naar Den Haag gekomen om zich op de toekomst van hun werk te bezinnen. Een geschiktere locatie had niet gekozen kunnen worden: het Academiegebouw bij het Vredespaleis.
Draagvlak
Dat denken over de toekomst wordt volgens Schnabel gekenmerkt door terughoudendheid –er zijn nog veel nabestaanden in leven– en twijfel: is er wel draagvlak voor handhaving van de begraafplaatsen? Die twijfel is volgens hem niet nodig. Het aantal bezoekers van herdenkingen neemt alleen maar toe, en er zijn vele jongeren bij. Toen er voor het eerst filmbeelden van Anne Frank werden gevonden, en toen de kastanjeboom waarop ze uitkeek dreigde te bezwijken, liepen de emoties hoog op. De tragedie van het verleden is nog volop aanwezig. „Zolang als dat het geval is, is er werk voor de Oorlogsgravenstichting.”
De verbinding naar de toekomst wordt nadrukkelijk gelegd: de vorstin spreekt in de pauze van het jubileumsymposium niet alleen met vergrijsde OGS-bestuursleden, maar ook met scholieren die een lesprogramma volgden om hen bij het werk van de stichting te betrekken. De dichteres die voorleest uit eigen werk is jong, de broer en zus die het muzikaal intermezzo verzorgen nog jonger. Zoals de jeugd bij elke herdenking nadrukkelijk wordt ingeschakeld.
Voordat stichtingspresident mr. R. S. Croll de koningin –beschermvrouwe van de OGS– verwelkomt, hebben filmbeelden al duidelijk gemaakt hoeveel graven en erevelden er wereldwijd worden onderhouden. En wat dat voor de nabestaanden betekent. De camera hecht zich vast aan twee oude dames, beiden op een stoeltje, eenzaam in de weidsheid van een Indonesisch ereveld. Zussen van Leo Kuijpers, die in Nederlands-Indië verdween. Zijn lichaam werd verminkt teruggevonden. De zussen zijn erbij als zijn naam op zijn grafsteen wordt onthuld. Dát doet de Oorlogsgravenstichting.
De directe nabestaanden vallen weg, en daarom moet het werk bewuster onder de aandacht worden gebracht, beseft Croll. „Jongeren zouden anders kunnen gaan denken dat de permanente staat van vrede en veiligheid waarin we leven, vanzelfsprekend is.”
„Het beste pleidooi voor vrede is een oorlogsgraf”, citeert de president –vrij vertaald– Albert Schweitzer. Het zijn de woorden die op de herdenkingszegels zijn aangebracht die hij koningin Beatrix even later overhandigt.
Massagraf
Het is stil als Ellen Deckwitz haar gedicht voordraagt. Ze wijdde het aan een Utrechtse verzetsstrijder die omkwam toen hij aan het eind van de oorlog Duitsers wilde ontwapenen. Hij had de plaats van zijn broer ingenomen wiens vrouw hoogzwanger was. „Als hij dat niet had gedaan, had zijn nichtje geen vader gehad.”
Dat wordt herdacht. Elke gevangene wordt herdacht. Vroeger niet, zegt minister Donner van Binnenlandse Zaken. Omgekomen generaals kregen een monument. De gewone soldaat verdween in een massagraf, als hij al niet op het slagveld werd achtergelaten. Sinds de Tweede Wereldoorlog is er eerbetoon voor élk leven dat werd gegeven.
Het herdenken van de verschrikkingen was na de oorlog niet direct populair. Mensen wilden vooruitkijken; kónden soms ook niet praten over wat er gebeurd was. Wat er verteld werd, waren vooral heldenverhalen over het verzet.
Pas eind jaren zestig kwam er aandacht voor andere aspecten van de oorlog, zegt J. Winter, hoogleraar geschiedenis aan de Amerikaanse Yale University. Zoals de Holocaust, die een deel van zijn familie naar het vernietigingskamp bracht. De stortvloed aan herinneringen die loskwam is volgens Winter de oorzaak van de grote aandacht voor mensenrechten en van de afkeer van geweld. „De oorlog heeft zijn natuurlijkheid verloren. De Europese reactie op de inval in Irak laat dat zien.”