Doodse stilte tijdens verhoor
Doodse stilte hing er donderdagmiddag in de rechtszaal in Haarlem toen John. V. zijn verhaal deed. De 35-jarige Volendammer was pas tien weken in vaste dienst ten tijde van de brand in café De Hemel in de nieuwjaarsnacht van 2001.
Het was een verhaal die de paniek en de chaos van die nacht illustreerde. John werkte die avond zelf in de ondergelegen Wir War Bar. Na het uitbreken van de brand is hij op de luifel van de kroeg geklommen waar veel jongeren zich voor de gesloten ramen hadden verzameld in een poging naar buiten te komen.
John heeft daar door een kapotgeslagen raam een meisje aangepakt aan wie op het eerste oog niets te zien was. Later bleek dat ze een hartaanval had gehad. Hij vertelde over verkoolde en verminkte lichamen die je niet kon vastpakken, omdat ze dan uit elkaar zouden vallen. „Ik moest twee lichamen identificeren. De ene herkende ik, de andere niet. En achteraf bleek ik hem te kennen. Dat vind ik heel erg, vooral omdat zijn ouders tot half acht in de ochtend naar hun zoon hebben gezocht.”
John zei bij aanvang van zijn verhoor het gevoel te hebben in een film terecht zijn gekomen, waarin hij niet thuishoort en een slechte hoofdrol speelt. „Ik vind het verbijsterend waarvan ik word verdacht.” Voor de rechtbank werd duidelijk dat John een ondergeschikte rol had in het café. Hij had niets te maken met de financiën of ander intern beleid. Hij onderschreef het beeld dat Jan Veerman donderdagochtend van zichzelf schetste, namelijk dat de café-eigenaar er alles aan deed om de veiligheid van zijn bezoekers en personeel te waarborgen.
Het openbaar ministerie had tijdens het verhoor geen vragen voor de verdachte. Opmerkelijk, vond advocaat W. Anker. „Je moet als officier ook reageren op wat er tijdens een zitting gebeurt. Een strafzaak is meer dan alleen een dossier.”