Vormgeving verplichte bijscholing predikanten PKN moet aangepast
De nieuwe verplichte bijscholing van predikanten uit de Protestantse Kerk in Nederland is in de huidige vorm onaanvaardbaar, betoogt ds. H. Jansen. Hij roept classes op het synodevoorstel te verwerpen.
Samen met andere predikanten uit de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) heb ik vorige week aan de classes en het bestuur van de Bond van Nederlandse Predikanten een open brief verzonden over de nieuwe verplichte vorm van bijscholing. (RD 25-8) In de brief pleiten we voor meer ruimte en vrijheid bij de invulling van de verplichte zogeheten permanente educatie voor predikanten.
De synode besloot vorig jaar dat predikanten en kerkelijk werkers per 1 september verplicht een nascholingsprogramma moeten volgen. Wie niet deelneemt aan de permanente educatie kan zijn bevoegdheid verliezen. Het voorstel ligt ter consideratie bij de classes.
Waar gaat het om? Sinds de jaren negentig bestaat er voor predikanten vanaf het vijfde jaar van hun predikantschap een studieverlofregeling. Lutheranen kennen die al vanaf 1964. Gedurende het studieverlof kan een predikant zich bijvoorbeeld grondiger verdiepen in een onderwerp dat bezinningstijd vergt. Menigeen heeft na afloop van het verlof materiaal voor een boeiende cursus in de gemeente, ideeën voor het jeugdwerk of stof voor een serie preken. Er zijn dankzij het studieverlof zelfs verscheidene theologische promoties tot stand gekomen.
Soms smeren collega’s het studieverlof uit over een langere tijd. Dan kan er een cursus worden gevolgd ter versterking van specifieke vaardigheden. Anderen nemen deel aan een georganiseerde reis van Kerk in Actie of doen missionair werk. Wie goede afspraken maakt met de kerkenraad en de classis kan een tegemoetkoming voor de kosten ontvangen.
Helaas maakt niet iedereen volledig en optimaal gebruik van het studieverlof. Het nieuwe verplichte nascholingsprogramma wil bereiken dat alle predikanten en kerkelijk werkers gedurende hun hele loopbaan in de kerk bijleren en zich daar actief voor inspannen. Er worden handvatten aangereikt voor het opstellen van een persoonlijk studieplan. Uiteraard gebeurt dat in samenspraak met vertegenwoordigers van de kerkenraad. Tegelijk wordt de rol van het classisbestuur versterkt wat betreft aftekening van de plannen. Een centrale commissie voor permanente educatie krijgt steviger grip op het cursusaanbod van de eigen Protestantse Universiteit en van ‘derden’. Tot zover hebben wij geen kritiek.
Onze kritiek betreft de strakke mal waarin het voortgezette leren wordt gegoten. Het nieuwe systeem kent verplichte afname van geaccrediteerde cursussen in een aangestuurd deel. Dit alles wordt gecontroleerd via een puntenstelsel. Alleen in een hoekje van het vrije deel zit nog maximaal honderd uur per vijf jaar studieverlof in oude zin.
Reagerend op kritische vragen zijn er inmiddels verschillende uitzonderingen op de basisregel mogelijk. Dat heeft echter tot gevolg dat menigeen door de bomen het bos niet meer ziet. Vertrekpunt blijft ondertussen de eenzijdige insteek bij één manier van leren, via cursusdeelname. Dat predikanten hun vak ook bijhouden via bijvoorbeeld het lezen van boeken en tijdschriften, informatieverzameling op internet en collegiale studiekringen, telt nauwelijks meer.
Bij permanente educatie telt alleen wat direct meetbaar is. Aan de horizon dreigt ondertussen de mogelijkheid van disciplinaire maatregelen. Gesteld wordt dat het in andere beroepen ook zo geregeld is. Een arts en een rechter moeten bijvoorbeeld regelmatig punten halen. Burgemeesters daarentegen gaan vrijwillig en vanuit innerlijke motivatie op bijscholing. Dat is afhankelijk van wat zij in een functioneringsgesprek hebben afgesproken.
Er zijn ongetwijfeld collega’s die gebaat zijn bij externe prikkels om méér te doen dan eens in de vijf jaar een wat dikker boek te lezen. Elk model, het oude en het nieuwe, heeft sterke en zwakke kanten en is voor de ene groep meer geschikt dan voor de andere. Het nieuwe systeem van permanente educatie sluit aan bij het moderne geloof in procedures en protocollen. Het manoeuvreert de predikant in de positie van de academisch geschoolde werknemer, in het gareel gehouden door de werkgever.
We gaan in de open brief niet in op de kosten van de permanente educatie. Maar gezien de stijgende kosten van postacademische scholing is het reëel dat kerk, predikant en kerkelijk werker op termijn worden geconfronteerd met problemen bij de uitvoerbaarheid van het nieuwe stelsel.
Classes kunnen nu nog kritisch bijsturen, al is het beperkt. Zij kunnen formeel alleen de invoering van permanente educatie en de afschaffing van het studieverlof als zodanig afwijzen. Bij gebrek aan beter moet dat laatste maar. Het valt te hopen dat de synode dat signaal oppakt en besluit om de plannen voor permanente educatie samen met organisaties van predikanten en kerkelijk werkers bij te stellen.
De auteur is predikant van de protestantse gemeente Winsum-Obergum en een van de ondertekenaars van de open brief.