Versterven
De voorzitter van het College van Procureurs-Generaal, De Wijkerslooth, vindt het onjuist dat artsen terminale patiënten zonder toezicht kunnen laten overlijden door hen in coma te brengen of door een voedselstop in te stellen. Daarom wil hij deze vormen van levensbeëindiging voortaan als euthanasie beschouwen, zodat externe controleurs toezicht kunnen houden.Het gaat de procureur-generaal (pg) concreet om ”terminale sedatie” en ”versterving”. Het eerste wordt toegepast wanneer een zieke ondraaglijke pijnen lijdt en de medicus hem daarom bewust in coma brengt, met als gevolg dat de patiënt uiteindelijk overlijdt. Bij versterven gaat het om het stopzetten van het toedienen van voedsel en vocht bij een stervende. De pg wil met zijn maatregel duidelijkheid krijgen over de vraag of artsen de „omslachtige procedure” bij euthanasie niet omzeilen door bewust te kiezen voor terminale sedatie of versterving.
Het probleem waar De Wijkerslooth op wijst is niet nieuw. In 1997 ontstond discussie naar aanleiding van het verstervingsbeleid in het Groninger verpleegtehuis ’t Blauwbörgje. Daar raakte een 62-jarige alzheimerpatiënt door uitdroging in coma. Zijn familie liet hem overbrengen naar een ziekenhuis, waar de man weer bij bewustzijn kwam en in redelijke gezondheid naar huis kon terugkeren.
Voor de politiek was dit aanleiding bij de toenmalige minister van Volksgezondheid, Borst, aan te dringen op meer duidelijkheid. Zij omschreef versterven als een medische beslissing om „in het zicht van het levenseinde” het (kunstmatig) toedienen van voedsel en vocht te staken. Deze vrij strikte formulering betrok versterven op de situatie dat er sprake is van een stervensproces.
Sindsdien is er desondanks toch een sfeer van onduidelijkheid en daarmee samenhangende onzekerheid blijven hangen rond versterven en terminale sedatie. Staatssecretaris Ross van Volksgezondheid kwam vorige maand op grond van een onderzoeksrapport van de Vrije Universiteit tot de conclusie dat verpleeghuizen zorgvuldig beslissen over de vraag of dementerende patiënten nog voedsel en vocht moeten krijgen. Toch pleitte zij voor meer openheid over het verstervingsbeleid. Dat geeft aan dat de onzekerheid nog steeds bestaat.
Een oorzaak voor het probleem van de pg is dat de termen versterven en in mindere mate terminale sedatie containerbegrippen zijn geworden, die voor meer handelingen worden gebruikt dan waar ze in eerste instantie voor bedoeld waren.
Oorspronkelijk was van versterven sprake wanneer een reeds stervende patiënt geen voedsel en vocht meer kreeg of weigerde. Uit de stellingname van de pg spreekt de zorg dat artsen in sommige gevallen mogelijk ook besluiten tot versterven op een moment dat er nog geen sprake is van een onomkeerbaar stervensproces.
Datzelfde geldt voor terminale sedatie. Die wordt toegepast in een situatie dat een ongeneeslijk zieke ondraaglijke pijnen lijdt. Met de moderne technieken voor pijnbestrijding is dat een tamelijk uitzonderlijke situatie. Wanneer niets meer helpt, kan de arts besluiten de patiënt in een coma te brengen waaruit hij niet meer ontwaakt. Het is niet ondenkbaar dat deze methode ook wordt gebruikt wanneer er nog alternatieven zijn.
Terecht zegt de pg dat er alles aan gedaan moet worden dat beide methoden niet als sluiproutes voor euthanasie gebruikt mogen worden. Dat hij daarom meer controle op versterven en terminale sedatie wil, is begrijpelijk. Daardoor zou er in ieder geval duidelijkheid kunnen komen in een grijs gebied van het medisch handelen bij het levenseinde. Een probleem blijft wel dat die controle naast de objectieve feiten ook de inschatting en de intentie van de arts moet beoordelen. Daar zal een controlecommissie echter nauwelijks vat op kunnen krijgen.