Kerk & religie

Robert Leighton: Schotse piëtistische bisschop

„Conformisten van de school van Leighton.” Zo noemt de Schotse predikant dr. John Macleod de stroming van theologen in zijn land die zich in de zeventiende eeuw niet wilden scharen achter de militante presbyterianen die het kerkelijke stelsel van bisschoppen en prelaten verfoeiden.

L. J. van Valen

30 August 2011 20:09Gewijzigd op 14 November 2020 16:23
Robert Leighton. Beeld leightonlibrary.co.uk
Robert Leighton. Beeld leightonlibrary.co.uk

Tot hen behoorden John Forbes of Corse (1593-1648) en Henry Scougal (1650-1678), beiden verbonden aan de universiteit van Old Aberdeen. Zij zochten met een boekje in een hoekje meer de stilte dan de strijd. Zij hadden een mystieke inslag en voelden zich aangesproken door het gedachtegoed van rooms-katholieke schrijvers als Thomas a Kempis.

‘Aartsbisschop’ Robert Leighton (1611-1684) werd later de identificatiefiguur van deze groepering. Hij nam afstand van de principes van de radicale presbyteriaanse covenanters (covenanters weigerden de koning te erkennen als hoofd van de kerk) en probeerde hen op irenische manier over te halen tot een gematigde episcopale kerkvorm waarin ook zij hun plaats konden behouden. Dit jaar is het 400 jaar geleden dat Leighton werd geboren.

Zijn exacte geboortedatum is niet bekend. Wel staat vast dat hij op 1 oktober 1612 in Newcastle-upon-Tyne is gedoopt. Zijn vader, de Schotse predikant Alexander Leighton, was vanwege zijn presbyteriaanse opvattingen uit Schotland verdreven. Dit is waarschijnlijk de oorzaak geweest van het feit dat de doop van zijn zoon zo lang is uitgesteld. Zijn boek ”Zion’s Plea against Prelacy” (Sions pleidooi tegen het prelatendom), dat in 1628 in Amsterdam van de pers kwam, was de reden dat hij later gevangengenomen en gemarteld werd.

Robert kon in zijn jeugd al weinig sympathie opbrengen voor de manier waarop de Schotse presbyterianen zich verzetten tegen de koninklijke politiek om de Schotse kerk te conformeren aan de Engelse anglicaanse kerkvorm en liturgie. Na het behalen van zijn mastersgraad aan de universiteit van Edinburgh bracht hij tien jaar in Frankrijk door, waar hij mede door contacten met rooms-katholieke geestelijken een oecumenische vorming kreeg. Hier werd de basis gelegd voor zijn latere theologische arbeid.

Nadat het presbyterianisme in 1638 in Schotland was hersteld, keerde Robert Leighton naar Schotland terug. Hij werd in 1641 bevestigd tot predikant in Newbattle en tekende twee jaar later het ”Solemn League and Covenant” dat het Britse rijk samenbond in de strijd tegen het prelatendom. Het is de vraag of hij dit met volle overtuiging deed, maar de Schotse kerk zag hem kennelijk als een medestander toen hij in 1653 door de stad Edinburgh werd benoemd tot ”principal” (rector) van de universiteit van Edinburgh. Hier werd hij collega van David Dickson (ca. 1583-1663), een fervente presbyteriaan en een uitgesproken calvinist.

Leighton stak zijn wat bredere visie niet onder stoelen of banken. Hij probeerde Dickson ertoe aan te zetten om de ”Imitatio” van de mysticus Thomas a Kempis tijdens colleges te behandelen en de studenten aan te bevelen. Dickson voelde hier niet voor, omdat het boekje roomse principes bevatte en omdat „noch de voldoening van Christus, noch de leer van genade, maar het eigen (vrome) ik en verdienste erdoorheen loopt.”

Leighton had geen moeite met de leer van de rechtvaardiging en van de toegerekende gerechtigheid die bij veel Schotse schrijvers op de voorgrond stond, maar dit mocht naar zijn mening niet ten koste gaan van de vroomheid van hart en leven. Daar kwam bij dat hij er een afkeer van had om controversiële punten die in zijn ogen van ondergeschikt belang waren, op de spits te drijven. Hij kon zich meer vinden in mystieke geschriften die de devotie bevorderden. Tot zijn favorieten behoorden Bernard van Clairvaux en niet te vergeten Augustinus.

De heiliging van het leven was het aambeeld waarop Leighton wilde hameren. Toch stond hij van harte achter de reformatorische genadeleer. Zijn geschriften ademen niet alleen een warme piëtistische toon, maar besteden ook aandacht aan de noodzaak van het werk van Christus, niet alleen bij de verwerving van het heil, maar ook bij de toepassing ervan. In dit opzicht kan hij een calvinistische piëtist worden genoemd.

Nadat koning Karel II in 1660 de Engelse troon en tevens die van Schotland beklom, brak er voor de covenanters een tijd van vervolging aan. De presbyteriale kerkvorm werd vervangen door het episcopale systeem met bisschoppen. Honderden predikanten verlieten de kerk en hielden in het geheim samenkomsten. Leighton echter gehoorzaamde de koning en bleef in de kerk. Hij aanvaardde zelfs een benoeming tot bisschop en koos daarbij voor de kleinste diocese, die van Dunblane.

In 1670 werd hij aartsbisschop van Glasgow. Hij liet zich hiervoor zelfs in de Westminster Abbey wijden. Zijn sympathie voor de vervolgde covenanters was blijvend, maar hij wilde hen niet navolgen. Op alle mogelijke manieren probeerde hij te bemiddelen om hen weer binnen de kerk te krijgen. De bloedige vervolging die zij ondergingen vond hij afschuwelijk. Toch bleef hij de koning trouw en protesteerde hij niet tegen diens gewelddadige optreden. Hij had de vrede lief, maar kon weten dat deze niet gediend werd met steun aan een overheid die zich niet schaamde om slachtschapen van Christus te doden.

De houding van Robert Leighton ten opzichte van de koning en van diens vijanden was dubbelhartig. Dit had ook te maken met zijn vreesachtige en verlegen karakter. Door zijn oecumenische instelling was hij geneigd om verschillen in visie toe te dekken. Het satanische optreden van de vorst, die zich door willekeur en machtswellust liet leiden, vroeg om een moedige reactie van de kerkelijke leiders die medeverantwoordelijk waren voor de bloedige vervolging van hen die slechts wilden gaan in het spoor van de vaderen. Het ”met een boekje in een hoekje” gaan zitten, kan een vluchthouding worden om het martelaarsschap zo veel mogelijk uit de weg te gaan. Als bisschop pleegde Leighton in feite verraad aan het geloof van zijn vaderen. Hij keurde de vervolging niet goed, maar zweeg wel.

Haaks op deze houding stond zijn geestelijke leven. Hij was een man die de nederigheid zocht en de eer van mensen schuwde. Zijn geestelijke oefeningen stonden bij hem niet alleen op papier, maar tekenden zijn leven. De heiligheid van God en de liefde van de Zaligmaker waren voor hem onderwerp van meditatie. Het sieraad van een christen bestond volgens hem in zelfverloochening en nederigheid. „O, gezegende ootmoed”, zo riep hij eens uit, „die ons verhoogt tot een hoge waardigheid en ons geschikt doet zijn voor het gezelschap van de hoge God.” En: „De ware grootheid bestaat in een gemoed dat ingenomen is met de grootheid van God, Hem bewondert en aanbidt en anderen ertoe opwekt dat ook te doen.” Bij godsdienstige conflicten zag Leighton deze oefeningen verwelken en veranderen in het handvatten van het eigen ik. Volgens hem was het meer eigen vuur dan goddelijke liefde die de disputen doorgaans beheerste.

De boeken die Leighton van de pers liet komen hebben een rijke inhoud. Het bekendst is zijn verklaring van de eerste brief van de apostel Petrus, die door L. Bonnet in het Frans werd vertaald en van daaruit in het Nederlands. Deze uitgave bevat „een korte levensbeschrijving van de schrijver” van de onbekende Nederlandse vertaler. Zijn ”Geestelijke oefeningen” en preken bevatten een schat aan Bijbelse vroomheid. Ondanks zijn fouten was Leigthon een man die door oprechte Godsvreze was getekend. In zijn eigen kerk voelde hij zich vooral de laatste jaren van zijn leven een vreemdeling. Hij keerde zich steeds meer af van collega’s, zoals James Sharp, die hun positie door zelfzuchtige en onoprechte bedoelingen zochten te handhaven of te versterken. Hij zag geen andere weg dan om voor alle kerkelijke ambten te bedanken en dat deed hij in 1674. De koning vroeg hem vijf jaar later naar Schotland terug te keren, maar dat hij weigerde hij. Hij verhuisde naar het zuiden van Engeland en overleed op 25 juni 1684 in Londen. Bisschop Leighton ligt begraven in de kerk van Horsted Keynes, waar hij de laatste jaren van zijn leven had doorgebracht.


Een hart vol zuivere liefde

„Niets maakt een ziel zo krachtig en gezond als zuivere liefde. Hierdoor krijgt hij vrijmoedigheid om zich aan God over te geven en zich aan Hem te onderwerpen. Hij durft zich in Zijn handen te leggen, Zijn Woord te vertrouwen en zoekt niets anders dan hoe hij Hem kan behagen. Een hart dat zo gesteld is, doet alle godsdienst met blijdschap. Het is bereid om Hem welbehaaglijk te lijden, te leven en te sterven.”

(Uit: Preek XXXV, over de zegen van de verzekering van het heil.)


Broederlijke liefde

„De vriendschap der wereld, zelfs de beste, hangt aan een glazen ketting; de broederlijke liefde tussen de kinderen van God is een gouden ketting, die even kostbaar als duurzaam is.”

(Uit: ”Het leven des christens”, verklaring van de eerste brief van de apostel Petrus.)


Zoekt de omgang met Gods kinderen

„Wij gewennen ons spoedig aan de taal en uitspraak van degenen met wie wij omgaan. Zoek dus het gezelschap van ernstige en godvruchtige mensen wier hart en lippen waarheid, liefde en wijsheid ademen. Wanneer u met hen dezelfde gevoelens deelt, zult u ook met hen dezelfde taal spreken.”

(Uit: ”Het leven des christens”, verklaring van de eerste brief van de apostel Petrus.)

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer