Het gastenboek van Gunning
Op vakantieadressen wordt wel eens gastenboek gepresenteerd waarin de vakantiegangers opmerkingen kunnen plaatsen over het huis en de omgeving. Ook in kerken en musea heb ik zulke boeken meermalen gezien. Boeiend om al die opmerkingen te lezen.
De predikant dr. J. H. Gunning (1858-1940) had thuis een gastenboek. Of liever gezegd gastenboeken, want na de 781e gast was het nodig een nieuw exemplaar aan te schaffen. Hij kocht het bij Blikman en Sartorius in Amsterdam en raadde jonge mensen die een gezin gingen stichten aan dit ook te doen. Gunning vroeg iedereen die bij hem logeerde iets in het gastenboek te schrijven. Na de duizendste scribent gaf de predikant verschillende opmerkingen door aan de lezers van het blad Pniël, waarvan hij de hoofdredacteur was. De rubriek ”Uit mijn gastenboek” verscheen in 1922 in zes afleveringen.
Tal van gasten schreven in Gunnings gastenboek. Van de Afrikaanse hoogleraar Andrew Murray tot Gunnings oude buurvrouw uit Wilhelminadorp, die de pastorie schoonmaakte. Laatstgenoemde schreef: „Ik heb bij u veel voor mijn hart genoten, vooral den zondag in de kerk.” Gunnings oudste kleinzoon ontboezemde: „Ik ben slechts een kleine bengel maar vind opa en oma een engel.”
Ds. J. P. Paauwe tekende tot tweemaal toe het gastenboek. Gunning had hem namelijk in zijn eerste gemeente Yerseke bevestigd. De eerste keer schreef hij: „Ik houd niet op voor u te danken, gedenkende uwer in mijn gebeden.” Toen hij een poosje later nog eens kwam logeren schreef hij: „1 Petri V:10.”
Gunning stond in Utrecht toen in Zuid-Afrika de Boerenoorlog woedde. Hij kreeg daar eens een vurige Boerenvriend te gast. Blijkbaar had hij niet zo’n zin om in het gastenboek te schrijven. Na aandrang van Gunning dichtte hij de volgende woorden:
„Wilt gij dan volstrekt een uitboezeming? / Ik wou dat Chamberlain zich verhing! / God zal ’t geloof van Krüger niet beschamen. Amen.”
Een Brussels predikant die bij Gunning in de Goudse pastorie logeerde vertrouwde aan het papier toe: „Goede God! Geef Gouda Gunning, gun dat Gunning Gouda gauw weer ’t goede geve.”
De dolerende ds. G. Barger uit Driebergen schreef: „Dit vreemdelingenboek / rake toch nimmer zoek, / want het geeft ons zo trouw verslag / van ’t geen de vriendschap vermag. / Ja zelfs een dolerend predikant, / als zodanig gesmaad door ’t ganse land, / vindt hier liefde en vriendschap en onderstand.”
De eveneens dolerende ds. W. F. A. Winkel, die een biografie over Abraham Kuyper schreef, is menigmaal te gast geweest bij Gunning. Uit zijn pen gleed: „Wat hier op aarde gescheiden is, maar innerlijk te zamen hoort, zal in het hemels Jeruzalem weder verenigd zijn. Daar heerst de zonde niet meer.” Gunning, die het niet over zijn hart kon verkrijgen om met de Doleantie mee te gaan, kon niet nalaten de Pniëllezers voor te houden: „Heerlijke troostrijke waarheid! Maar ach, waarom, waarom moeten wij toch altijd wachten op dat Nieuwe Jeruzalem om met elkander een te zijn, en waarom kunnen zovelen, die toch op een zoenbloed hopen, elkander hier niet wat beter verstaan?”