Christelijk onderwijs geen talentenjacht
Bij de opening van het schooljaar klinkt het appel op leerlingen om hun uiterste best te doen. Woekeren met je talenten, heet dat. Intussen vergeten christenen vaak dat talenten genadegaven zijn voor het koninkrijk van God.
Onderwijs is een geschenk. Wereldwijd zijn er 215 miljoen kinderen die niet naar school kunnen, maar kinderarbeid moeten verrichten, soms tegen een hongerloon, soms als slaven. Dat Nederland een systeem kent waarbij de overheid ook het christelijk onderwijs betaalt, is een extra groot voorrecht. Het is geen overbodige luxe om aan het begin van een nieuw schooljaar daarop te wijzen.
Ds. A. C. Rijken uit Gameren riep bij de opening van het cursusjaar de leerlingen van het Van Lodenstein College ertoe op hun situatie te vergelijken met die van kinderen in India of jongeren in vluchtelingenkampen in Afrika. Terecht. Hij zei ook dat zij hun talenten niet van God gekregen hebben om daarmee achterover te hangen met oordopjes in. L. Rebel, locatiemanager in Hoevelaken, voegde daaraan toe dat de leerlingen hun talenten moeten gebruiken tot Gods eer en niet tot werelds vermaak. Rebel en Rijken zullen niet de enigen zijn geweest die in deze weken leerlingen hebben opgeroepen om met hun talenten te woekeren.
Idols
Het gebruik van het Bijbelse begrip ”talent” is geseculariseerd. In onze tijd organiseren de media talentenjachten. Tien jaar geleden hingen de Nederlandse straten vol met posters van Jim en Jamai: Idols was geboren. Intussen komen er steeds nieuwe varianten.
Deze zomer presenteerde de beurs Naar Buiten zelfs een reformatorische versie met hele, halve en kwartfinales. Het EMG-concours is „een wedstrijd waarbij het échte talent onder amateurs komt bovendrijven.” Dat alles natuurlijk in de stijl van 1900 en met de reformatorische muziekinstrumenten: fluit, viool en piano. Het kan allemaal niet zo veel kwaad, maar een ‘reformatorische talentenjacht’ geeft toch te denken.
In het moderne spraakgebruik staat het woord voor een aangeboren vermogen om iets te kunnen doen. Uit het Woordenboek der Nederlandsche Taal, dat het gebruik van Nederlandse woorden vanaf 1500 weergeeft, blijkt dat de seculiere betekenis uit de verlichting stamt. Betje Wolff en Aagje Deken laten hun personages zeggen: „Als er eene Academie voor meisjes was, ik geloof, dat ik nu ook studeeren zou. En in wat faculteit? Dat zal ik u zeggen, zo dra ik weet, waar myne talenten leggen.”
Aanvankelijk werd de term nog toegepast op de aardse zegeningen. Dionysius Spranckhuysen (1587-1652) schrijft dat een christen de natuurlijke zegeningen ziet „als soo veel geschencken, jaa Talenten Godts, en de selve aenneemt als spooren tot een beter leven.” Tijdens de verlichting werden ”Gods talenten” echter ”mijn talenten”. Dat is veelzeggend.
Het woord voor de geestelijke gaven uit de gelijkenis in Mattheüs 25 is via een toepassing op Gods natuurlijke gaven uiteindelijk geseculariseerd tot menselijk vermogen. Op zichzelf is er niet zo veel mis mee als een Bijbels woord ook een seculiere betekenis heeft. In die zin hoeven christenen het wereldse gebruik van het woord ”talent” niet angstvallig te vermijden. Het is typerend voor de invloed van de Bijbeltaal op de cultuur.
In dit geval kan het echter wel tot misverstanden leiden als je de seculiere betekenis onbewust weer terugprojecteert op de gelijkenis. Dan lijkt het woekeren met talenten vooral te bestaan uit goed je best doen met je IQ.
De bekende gelijkenis gaat echter niet over de gave om te leren of te musiceren. Jezus legt in Mattheüs 25 Zijn discipelen uit hoe het toegaat in Zijn Koninkrijk. Het Koninkrijk der hemelen is niet alleen gelijk aan tien bruidsmeisjes, maar ook gelijk aan iemand die een buitenlandse reis onderneemt, zijn dienstknechten roept en hun zijn goederen toevertrouwt. „De een gaf hij vijf talenten, en de ander twee, en de derde een.”
Als een docent zijn leerlingen zou oproepen olie in hun kruikje te doen door hun huiswerk te maken, zouden veel reformatorische ouders dat ongepast vinden. De olie staat voor de Heilige Geest. Bij de talenten gaat het echter om de gaven van de Geest. Het wijdverbreide seculiere gebruik van de term ”talenten” is een subtiele vorm van wereldgelijkvormigheid.
De talenten zijn de gaven die Christus met Pinksteren aan Zijn gemeente doneert: Woord en Geest. Niet ieder krijgt evenveel verantwoordelijkheid, maar iedereen die het Evangelie als een gave ontvangt, heeft ook de opgave om die boodschap door te geven; om ermee te woekeren.
De man met het ene talent kon met recht zeggen: Ik heb niets gedaan! Niets doen is de snelweg naar de ondergang. Hij verschuilt zich achter de hardheid en strengheid van zijn heer en bedekt zijn luiheid onder de mom van de angst. „Bevreesd zijnde, ben ik heengegaan, en heb uw talent verborgen in de aarde.” Hij is zuinig geweest op het toevertrouwde pand, maar intussen heeft hij zijn heer ernstig benadeeld.
Loepzuiver
De gelijkenis is geen oproep aan de jongeren om hun natuurlijke talenten in te zetten, maar een oproep aan ouders en leerkrachten om met hun geestelijke talenten te woekeren. Christelijk onderwijs jaagt niet op talenten, maar draagt juist talenten over.
Op veel protestants-christelijke scholen is de overdracht van de kennis van de Schrift en de gereformeerde traditie teloorgegaan. De vervlakking begon niet zelden met een personeelstekort. Er kwamen docenten voor de klas die van toeten noch blazen wisten, maar om den brode beloofden de grondslag van de school te respecteren. Zo is het talent verkwist.
Op reformatorische scholen dreigt eerder het gevaar dat het appel om met het gegeven Woord werkzaam te zijn, afzwakt. Terwijl de Dordtse Leerregels benadrukken dat de belofte van het Evangelie verkondigd moet worden met een bevel van bekering en geloof, blijft de geloofsoverdracht steken in een loepzuivere samenvatting van de gereformeerde dogmatiek.
De existentiële oproep om voor de Heere te leven, maakt plaats voor een rationele beschrijving van het geestelijke leven. Alles klopt, maar het hart klopt niet. Veel reformatorische christenen hebben in hun zweetdoek geborduurd: Pas op voor activisme. De verlammende angst om het talent te verliezen, krijgt de vrome vorm van de waarschuwing tegen oppervlakkigheid. Volgens de gelijkenis is het allemaal luiheid.
Identiteit
Het is ongelofelijk belangrijk dat alle docenten persoonlijk kennis hebben van de Traditie die zij aan de jongeren moeten overdragen. Zolang er gepassioneerde christenen voor de klas staan, is zelfs een afgedwongen open toelatingsbeleid niet heel erg, al is en blijft het een ideologische aanval op de vrijheid van onderwijs.
Twee weken geleden citeerde P. M. Murre, manager lerarenopleidingen voortgezet onderwijs bij Driestar Educatief, een leider van een buitenlandse christelijke school: „Reformatorische scholen zijn slapende reuzen.” Murre wil de scholen wakker maken door ze aan te sporen om de identiteit meer in de vakinhoud tot haar recht te laten komen. Blijkbaar lukt het niet goed om uit het talent pasmunt te slaan in de lessen.
Drs. R. Toes, directeur van de Guido de Brès in Rotterdam, reageerde daar donderdag op door de bal terug te spelen met de opmerking dat veel docenten zeer betrokken zijn op het vormgeven van het christelijk onderwijs en met de constatering dat het ook bij Driestar Educatief soms aan leiding ontbroken heeft. Wie er dan ook heeft zitten slapen, blijkbaar herkennen de leidinggevenden in het reformatorisch onderwijs dat de verlegenheid met de identiteit voortkomt uit een gebrek aan integratie van het christelijk geloof in het hele onderwijs.
De identiteit van een school zit te vaak in de extra’s: een school met de Bijbel. Reformatorische scholen scoren graag zo hoog mogelijk in de landelijke ranglijsten. Het reformatorische erfgoed is niet geïntegreerd in de lesstof, maar zit vooral in de reformatorische subcultuur, waarvan de kleding van vrouwen en meisjes het opvallendste kenmerk is. Op zich is daar niets mis mee, maar als er niets meer is, is het wel erg mager. Het christelijke, het reformatorische zou het hele onderwijs moeten doortrekken.
Daarvoor is het wel nodig om een christelijke visie op kennisoverdracht te ontwikkelen. Er is in de jaren negentig wel veel bezinning geweest. Ds. M. Golverdingen schreef in 1995 dat de reformatorische visie op mens, kind en wereld wel grotendeels verwoord is, maar hij schrijft ook: „Die visie vraagt nu om een volledige, samenhangende en systematische doordenking…”
Sinds die tijd is het stil geworden in reformatorische kring; er is geen eigen pedagogiek ontwikkeld. Het ontbreekt aan een venster op de hele werkelijkheid, aan een echt totaalperspectief. In de godsdienstlessen en bij de openingen geven de docenten de Bijbelse boodschap door, maar daar blijft het vaak ook bij.
De rest van het onderwijs is niet of nauwelijks gestempeld door de identiteit van de school, behalve dan dat er een christen voor de klas staat. Als er geen christelijke visie op het hele onderwijs is, wikkel je het talent van de gereformeerde traditie eigenlijk in de zweetdoek van een seculiere onderwijsvisie.
Onderwijsvernieuwing heeft kennisoverdracht uit het centrum van het onderwijs verdrongen. Het gaat meer om vaardigheden dan om parate kennis. In een postmoderne cultuur waar absolute waarheden onder druk staan, moeten christenen echter juist tegengas geven en de kennisoverdracht in het centrum houden.
Op zich is er niets mis met vaardigheden. Soms is het belangrijker om te weten hoe je informatie kunt vinden dan om die informatie paraat te hebben. Maar om de informatie te kunnen plaatsen is parate kennis onmisbaar. Er is een ”canon”, een richtsnoer of leesregel nodig. Anders gaat het net als met de vakantieganger die op de terugreis naar huis in Noord-Frankrijk de TomTom instelde maar per ongeluk terugreed naar Zuid-Frankrijk, omdat hij het vakantieadres had ingesteld. Een vergissing is menselijk, maar het is wel ernstig als je er pas bij aankomst op het verkeerde adres achterkomt.
Pi
Je kunt je afvragen of aan een aparte reformatorische pedagogiek wel behoefte is. Die tijd van de grote systemen is voorbij. Grote systemen blijken trouwens ook gemakkelijk in te storten, zoals de geschiedenis van het neocalvinisme laat zien. Toch is het van wezenlijk belang voor het voortbestaan van het christelijke en reformatorische onderwijs dat er dieper nagedacht wordt over de aard van de kennis en de kennisoverdracht.
Niet dat alles dan opeens geestelijk wordt. Een wiskundeleraar kan zijn leerlingen een keer vertellen dat het getal pi af te leiden is uit de omtrek en de diameter van de koperen zee: 30:10=3. Er zijn zelfs christenen die moeite hebben om de onnauwkeurigheid van deze berekening te rijmen met de onfeilbaarheid van de Schrift. Om wat dichter bij de 3,14 te komen, stellen zij voor om de breedte van de rand –een handbreed– er af te halen. Maar dat alles maakt wiskunde nog niet christelijk.
In het project ”Identiteit & kwaliteit” werken zeven scholen uit het evangelisch, gereformeerd, protestants-christelijk en reformatorisch onderwijs samen onder leiding van de Christelijke Hogeschool Ede (ikplatform.nl). Het is opvallend dat dit mooie voorbeeld zo weinig bekendheid heeft gekregen.
Het door de minister gesubsidieerde project wil de christelijke identiteit versterken door de kennisoverdracht principieel vanuit het christelijk perspectief te benaderen. De evangelische school de Passie steekt bijvoorbeeld energie in de ontwikkeling van een Bijbels gefundeerde visie op taal als onderdeel van de geschapen werkelijkheid.
Er is grote behoefte aan doordenking van de aard van onze kennis. Als mensen iets weten, heeft dat altijd ook met God te maken. Leerlingen moeten leren om de verbinding te leggen, om met christelijke ogen naar de wereld te kijken, om alles te plaatsen in het perspectief van Gods koninkrijk.
Op vwo-niveau is er behoefte aan een inleiding in de christelijke wetenschapsleer. Op vmbo-niveau moet een docent techniek echter ook een link kunnen leggen tussen de elektriciteit en het geloof in God de Vader, de Schepper van hemel en aarde. Docenten zouden getraind moeten worden om vanuit een geloofshouding naar de lesstof te kijken.
Leerlingen mogen hun natuurlijke ‘talenten’ gebruiken om te woekeren met het enige echte talent. Alle kennis berust op openbaring. Wie zijn uiterste best doet voor geschiedenis, wiskunde of godsdienst is ten diepste bezig met het na-denken van de gedachten van God.