Opvanghuis biedt bedreigde man op geheime locatie veilige plek
Ze werden bedrogen, uitgebuit en met de dood bedreigd. In de mannenopvang in Den Haag vonden ze een veilige plek en durven ze weer vooruit te kijken. „De kans dat mijn vroegere baas me hier vindt, is 1 procent.”
Twee bij elkaar getrokken woningen in een Haagse wijk. Aan de buitenkant verschillen ze niet van de andere huizen in de straat. Achter de gevel van deze geheime locatie hebben tien mannen die met (dreigend) geweld te maken kregen een eigen kamer en per etage een gemeenschappelijke keuken. Stichting Wende biedt hun een veilig onderkomen en begeleiding bij de aanpak van hun problemen.
Een van de bewoners is Abasi, een dertiger afkomstig uit het Midden-Oosten. Problemen in zijn land, waarop hij niet wil ingaan, doen hem in 2010 besluiten naar Europa te gaan. In Nederland klopt hij aan bij een landgenoot die hier al vele jaren woont, om te vragen hoe hij asiel kan aanvragen. Deze man zet hem op een ander spoor.
„Hij zei dat ik niet naar de vreemdelingenpolitie moest gaan, omdat die me zou terugsturen. Ik kon voor hem werken en hij zou me aan een Nederlands meisje helpen. Door met haar te trouwen kon ik een verblijfsvergunning krijgen. Mijn paspoort nam hij in, omdat het beter was dat ik dat niet op zak had als ik op straat politie zou tegenkomen.”
Abasi verblijft eerst enkele maanden in een kleine opslagruimte en krijgt later een kamer boven een horecazaak. In de nacht en vroege ochtend is hij druk met schoonmaken, waarna hij een deel van de dag in zijn kamer kan slapen. Aan het eind van de middag, voordat de zaak opengaat, moet de illegaal de straat op. „Af en toe kreeg ik wat geld: 10 of 15 euro. Daar kocht ik sigaretten van.”
Als hij vraagt waar de rest van zijn salaris blijft, krijgt Abasi te horen dat dit wordt ingehouden voor de kosten van eten en onderdak. Over een huwelijk hoort hij niets meer. „Wanneer ik ernaar informeerde, was het antwoord dat ik moest wachten omdat het meisje nog moest sparen.”
Voelde hij zelf geen aarzeling bij een gearrangeerd huwelijk met een vrouw die hij niet kent? „Wat moest ik anders?” reageert Abasi. „Ik was afhankelijk van de man die zei dat hij me zou helpen. Hij had ook mijn paspoort. Ik kon geen kant op.”
Vermoeid begint hij op een dag te laat aan zijn werk, waardoor hij niet op tijd klaar is. Het levert hem niet alleen verbaal geweld door zijn baas op, maar ook een paar rake klappen. „Ik werd tegen de muur geslagen, raakte gewond aan mijn rug. Een andere keer kreeg ik een klap met een stok en liep het bloed over mijn gezicht.”
Na de zoveelste mishandeling besluit Abasi zijn biezen te pakken. De tas met zijn weinige spullen blijkt verdwenen. Hulpeloos staat hij op straat, zonder kleding, zonder paspoort. Soms slaapt hij bij een kennis, verder doolt hij buiten rond. Tijdens een politiecontrole op een station wordt Abasi, vies en ongeschoren, aangehouden. Vanwege het ontbreken van identiteitspapieren moet hij mee naar het bureau.
De illegaal belandt in vreemdelingendetentie en moet werken aan terugkeer naar zijn land. In aanwezigheid van een medewerker van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) belt hij de man die zijn paspoort heeft. „Hij schold me uit en zei: „Als je naar de politie gaat, maak ik je dood.” De IOM-medewerker hoorde dat.”
Het incident werpt een ander licht op Abasi’s situatie. Als hij besluit aangifte te doen wegens mensenhandel, kan hij het detentiecentrum verlaten. Lopende de rechterlijke procedure mag hij in Nederland blijven. Hij krijgt een veilige plek in de mannenopvang in Den Haag en hoopt binnenkort werk te zoeken. „Leven van een uitkering is niet goed.”
De ervaringen van Abasi roepen bij Alexandru en Nicoleta –zij bezetten de enige echtpaarplek in het opvanghuis– herkenning op. Afkomstig uit een Oost-Europees land werken de dertigers enkele jaren elders. Als ze door de crisis hun baan verliezen, komen ze naar Nederland, waar ze na een periode van dakloosheid –„we sliepen onder een brug”– via via in contact komen met een zakenman die een betrouwbare indruk maakt.
Overdag werkt Alexandru als klusjesman, terwijl hij ’s avonds samen met zijn vrouw schoonmaakwerk doet. Intussen moet Nicoleta zich voordoen als de vriendin van een Afrikaanse kennis van haar baas en meewerken aan een procedure om met hem te kunnen trouwen. Dit ondoorzichtige traject, dat door de werkgever wordt aangestuurd, moet de desbetreffende man aan een verblijfsvergunning helpen.
Op de vraag hoe het echtpaar dit ervaart, antwoordt Alexandru: „Het voelde niet goed, maar we hadden niks en zagen geen andere mogelijkheid.” Zijn vrouw: „Ik bedroog mijn man niet, want ik sliep niet met die ander.”
Voor hun werk wordt het echtpaar zwaar onderbetaald. Na maanden besluiten ze er de brui aan te geven, maar hun baas accepteert dat niet. Hij zegt dat de procedure voor het huwelijk met de Afrikaan nog niet is afgerond en dat de rest van het salaris aan het eind daarvan wordt betaald. Alexandru: „In april zei ik dat ik naar de politie zou stappen als ik mijn geld niet kreeg. Mijn baas reageerde woedend: „Als je daarheen gaat, vermoord ik je. Dat is geen grap, het zal echt gebeuren.””
Er ontstaat een ruzie, waarbij Alexandru en Nicoleta de straat op vluchten en hun baas met enkele handlangers achter hen aan holt, zwaaiend met een mes. Een agente in burger ziet het en waarschuwt haar collega’s, die snel met twee politieauto’s ter plekke zijn. Op het bureau doen de Oost-Europeanen even later hun verhaal.
Kort daarna krijgen ze een plek in de Haagse mannenopvang. „Hier voel ik me veilig”, zegt Nicoleta. Haar man, zuchtend: „Het is ongelooflijk wat er allemaal is gebeurd. Maar nu kunnen we weer vooruitkijken. Ik volg een inburgeringstraject en hoop daarna snel werk en woonruimte te vinden.”
Of het echtpaar permanent in Nederland mag blijven, is onzeker. Dat hangt ervan af of hun voormalige werkgever, tegen wie ze aangifte deden, daadwerkelijk voor mensenhandel wordt veroordeeld. Angst dat ze hem een keer onverwachts tegenkomen, houdt hen intussen niet meer in de greep. „Bepaalde gebieden van het land mijden we en ik ben niet bang dat hij ons hier zal vinden. De kans dat hij ons nu nog iets kan aandoen, is 1 procent.”
Ter bescherming van de privacy zijn de namen van de geïnterviewden gefingeerd.
Bewoners opvanghuis zijn toekomstgericht
Een veilige plek bieden aan mannen die het slachtoffer zijn van (dreigend) geweld. Dat is het doel van de vier zogenaamde blijf-van-mijn-lijfhuizen voor mannen die Nederland sinds enkele jaren kent. Het recent verschenen rapport ”Pionieren in de mannenopvang” evalueert in opdracht van de vier grote gemeenten de opvang van en hulpverlening aan bijna 200 personen, van wie 90 procent in de leeftijd van 19 tot 55 jaar. Ze hebben 34 uiteenlopende etnische achtergronden. Behalve Nederlanders vinden onder anderen regelmatig Marokkanen, Chinezen en Turken een plek in de opvanghuizen.
Kirsten –haar achternaam mag om veiligheidsredenen niet in de krant– werkt sinds de start van het project in 2008 als maatschappelijk werker in de mannenopvang van stichting Wende in Den Haag. Drie keer trof ze een autochtone Nederlander die slachtoffer was van huiselijk geweld door zijn echtgenote. Eergerelateerd geweld, waarbij homoseksualiteit relatief vaak een rol speelt, en mensenhandel kwamen beduidend vaker voor. Op dit moment zijn de tien Haagse plekken overwegend bezet door slachtoffers van mensenhandel, waaronder ook gedwongen prostitutie en uitbuiting vallen.
Alle mannen krijgen individuele begeleiding, waarbij onder meer een persoonlijk veiligheidsplan wordt gemaakt. Ook nemen ze deel aan groepsprogramma’s, zoals taallessen. Via een ggz-instelling kunnen ze gebruikmaken van psychologische hulp. Sommigen gaan in het kader van inburgering naar school.
Alles is erop gericht dat de mannen weer grip op hun leven krijgen en uiteindelijk zelfstandig kunnen wonen. Gemiddeld duurt de begeleiding, inclusief drie maanden nazorg na vertrek uit de instelling, negen maanden tot een jaar. Incidenteel kan een man na verloop van tijd terug naar huis. Meestal wordt er met een urgentieverklaring nieuwe woonruimte in de regio rond het opvanghuis gezocht. Het opbouwen van een nieuw, veilig netwerk, is daarbij een van de aandachtspunten. „We kijken of mensen bijvoorbeeld naar een sportschool willen of contact wensen met een kerk of moskee. Soms krijgen ze een buddy die activiteiten met hen onderneemt”, vertelt Kirsten.
Het moeilijkste in haar werk vindt ze de onzekerheid waarmee vooral slachtoffers van mensenhandel te maken hebben. „Mannen die aangifte doen, mogen volgens een speciale zogeheten B9-procedure de uitkomst daarvan in Nederland afwachten en intussen ook werken. Als er uiteindelijk geen veroordeling voor mensenhandel volgt, moeten ze alsnog terug naar hun land, terwijl ze hier net alles goed op de rit proberen te krijgen.”
In het verleden werkte Kirsten in de vrouwenopvang. Het valt haar nu op dat mannen „meer toekomstgericht zijn. Ze willen het verleden achter zich laten. Bijna iedereen die hier zit, gaat na enige tijd aan de slag met (vrijwilligers)werk. We hebben daarvoor een netwerk van enkele organisaties waar we hen kunnen plaatsen. Werken bepaalt in belangrijke mate de identiteit van de mannen.”
Mannenopvang
Mannenopvang is een vrij nieuw verschijnsel. Sinds 2008 hebben Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht elk op een geheime locatie een zogenaamd blijf-van-mijn-lijfhuis voor mannen. Deze huizen bieden in totaal plaats aan veertig mannelijke slachtoffers –en één echtpaar– van geweld in de relationele sfeer of van mensenhandel. Tussen 1 juli 2008 en 31 december 2010 kregen 182 mannen onderdak. Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten (Volksgezondheid en Welzijn) besloot onlangs de instellingen in ieder geval tot eind volgend jaar in stand te houden.