Wereldmuseum toont topkunst met een duistere kant
Een onmogelijke opgave: uit duizenden en nog eens duizenden kunstvoorwerpen er 125 uitkiezen die het aller-, allermooist zijn. Dat heeft het Wereldmuseum in Rotterdam gedaan om zijn 125-jarig bestaan te vieren. Het resultaat is een van goud en edelstenen flonkerende expositie met duistere kanten.
Er is iets huiveringwekkends aan de sjamaan uit Ecuador. Het goudglinsterende beeldje staat daar maar ongenaakbaar te staan in zijn donkere vitrine, en toch is hij onrustig. Hoewel in de zaal waar hij staat nauwelijks mensen lopen, en hoewel er geen merkbare luchtstromen zijn, trillen zijn gouden oorschijven onophoudelijk. Nauwelijks merkbaar weliswaar, maar toch duidelijk genoeg voor wie erop let. Ritmisch en nerveus bewegen ze heen en weer terwijl zijn holle, gouden oogkassen onbeweeglijk blijven in zijn schedelachtig hoofd.
Natuurlijk, er is vast een verklaring voor. Maar hoe dan ook blijven er heel veel fascinerende vragen over. Voor welke doeleinden is deze nauwelijks 10 centimeter hoge bemiddelaar tussen mens en magie minstens 1200 jaar geleden gemaakt? Welke duistere, magische taferelen heeft hij in zijn lange bestaan aanschouwd?
Daarover valt slechts te gissen. Dat komt natuurlijk doordat die verhalen simpelweg niet meer te achterhalen zijn. Het is niet eens duidelijk hoe oud het beeldje precies is –schattingen variëren van 500 tot 800 na Christus–, laat staan dat de motieven van de maker nog te achterhalen zijn.
Maar dat er zo weinig over te zeggen valt, komt deels ook door het ontbreken van een context in de tentoonstelling van het Wereldmuseum waarvan het deel uitmaakt. Het beeldje staat, los van zijn omgeving, heel zelfstandig in zijn vitrine.
Die opstelling is tekenend voor het Wereldmuseum. De hele tentoonstelling ”125 meesterwerken” is op deze manier vormgegeven. Sobere vitrines in een schemerdonkere zaal, met perfect geplaatste spotjes, zodat de kunstvoorwerpen zelf baden in het licht. Elk van de 125 topstukken komt over als volkomen autonoom. Doordat er geen context en nauwelijks uitleg is, kan de bezoeker niet anders dan zich helemaal op het voorwerp zelf concentreren.
En dat heeft wel wat. De kunst zélf moet het doen in deze expositie, zodat het ongeëvenaarde niveau –volgens directeur Stanley Bremer vergelijkbaar met de christelijke topkunst van Da Vinci, Rafaël en Michelangelo– volledig tot zijn recht komt.
Die kracht is echter tegelijkertijd de zwakte. Ieder voorwerp staat in werkelijkheid natuurlijk wel degelijk in een uitgebreide context van tradities, in een complex netwerk van relaties. Maar daar is het het Wereldmuseum niet om te doen. Het gaat hier om de pure esthetische kwaliteiten van de kunst. Naar samenhang is bewust niet gezocht.
Het gevolg: de tentoonstelling fascineert door haar hoogwaardige collectie, maar is weinig inzicht gevend. De grote lijnen ontbreken vrijwel geheel. Op één rode draad na dan. Directeur Bremer verwoordt die zelf tijdens een rondleiding: „De voorwerpen verwijzen allemaal naar hetzelfde: naar de spirituele kracht die mensen heeft bezield. Dat vind ik fascinerend. Die magisch-spirituele krachten voel je als je ernaar kijkt, en ik merk dat de bezoekers dat ook voelen.”
En inderdaad is de rode draad van de spiritualiteit hier overal. Steeds opnieuw. In vrijwel ieder voorwerp. Zonder een religieuze bril is de essentie van deze topkunst simpelweg niet te vatten.
Maar de tentoonstelling kan een bezoeker natuurlijk niet dwingen om meteen ook zijn relativistische glazen maar eens op te poetsen, alsof alles hier dezelfde geest ademt van het onnoembare Al. Voor Bremer is die spiritualiteit de bekoring van de tentoonstelling omdat het voor hem allemaal naar hetzelfde verwijst, maar het heeft ook iets uitgesproken huiveringwekkends.
Natuurlijk, dit zijn levenloze voorwerpen – maar wat weten we nu helemaal van krachten en machten? Sinds wanneer putten die allemaal uit dezelfde bron? En als dat niet zo is, hoe erg is het dan dat deze kunst heenwijst naar een spirituele werkelijkheid die niet correspondeert met de werkelijkheid van Christus?
Dat zijn reële vragen. Ongetwijfeld zou menig christen in het verleden de neiging nauwelijks kunnen hebben bedwingen om eens flink met een bezem door dit museum te gaan.
Maar er is ook een andere kant. Juist deze kunst van mensen die het zonder Christus’ openbaring moesten stellen, getuigt in vrijwel ieder facet van de diepgaande, alles doortrekkende zoektocht van een mens naar het onzienlijke – een zoektocht die uiterlijk gezien vaak fabelachtige resultaten had.
Het rad van de leer uit het China van de achttiende-eeuwse Qingdynastie is evenzeer gestold verlangen naar het doorgronden van het onnoembare als de vuurvergulde toverstaf uit het Tibet van de late vijftiende eeuw.
Hoe vreemd het wellicht lijkt, het meest dichtbij in dit museum komt de islamitische kunst, bijvoorbeeld in een geverfde voorstelling op textiel uit het zestiende-eeuwse India. Afgebeeld zijn Mozes en de reus Og, waarbij beiden een zeer Indiaas uiterlijk hebben meegekregen. Datzelfde geldt voor het Kindje Jezus met Zijn moeder Maria, waarbij de uit westerse kunst bekende stralenkrans om het hoofd van het Kindje is getransformeerd in fel opflakkerende vlammen.
Dit soort afbeeldingen doet weldadig monotheïstisch aan. Hier even geen sjamanen, voorouders of boeddha’s. Hoewel, ook díé kunnen soms verrassende vormen aannemen. Neem het beeld van de boeddhistische Kshitigarbha uit de 150 jaar geleden geëindigde Edoperiode in Japan, toen het christendom daar op de strengste wijze werd uitgebannen. Met een staf in zijn ene en een vlammende parel in zijn andere hand lijkt het beeld van een afstandje wel een oosters-orthodoxe Christus Pantocrator, de Heerser over de hele wereld.
En de verrassing betreft niet alleen de vorm. Ook de betekenis geeft te denken. Kshitigarbha is de barmhartige helper van allen die in moeilijkheden verkeren en is bereid om in de onderwereld af te dalen om verdoemden te redden – iets wat hem in Japan uiterst populair heeft gemaakt. Hoeveel verder kan de gelijkenis gaan?
Het verlangen om gered te zijn vanuit de „andere wereld” zit mensen blijkbaar in het bloed. In die zin is deze tentoonstelling misschien toch wel erg inzicht gevend – niet zozeer in die andere wereld zelf of in de cultuur die het beeld heeft geproduceerd, maar in de aard van de mens die het zoeken naar het ultieme houvast niet laten kan.
In het licht van die vragen zegt de tentoonstelling meer over de bezoeker –gelovig of niet– dan hem lief is. De sjamaan uit het 7e-eeuwse Ecuador is in wezen geen ander dan de 21e-eeuwse hoogontwikkelde westerling. Misschien is dat nog wel het meest huiveringwekkende van deze expositie.
De tentoonstelling ”125 meesterwerken” is tot en met 6 november (steeds tot 20.00 uur) te zien in het Wereldmuseum, Willemskade 25 Rotterdam; tel. 010-2707100.
Terug naar de koloniale grandeur van weleer
Het statige gebouw van het Wereldmuseum aan de Willemskade in Rotterdam werd in 1851 geopend door koning Willem III. Het was het onderkomen van de Koninklijke Yachtclub. Hier kwam de jetset van het negentiende-eeuwse Nederland bijeen, verzameld rond prins Hendrik, de broer van de koning.
Na de dood van prins Hendrik werd het gebouw 125 jaar geleden deels een museum voor land- en volkenkunde. Onder meer zendingsgenootschappen stelden hun collecties beschikbaar.
De eerste grote koerswijziging had plaats na de Tweede Wereldoorlog, toen niet-westerse culturen niet langer alleen als exotisch en als te kerstenen werden gezien, maar steeds vaker als authentiek en gelijkwaardig aan de westerse cultuur. Zeker vanaf de jaren zestig maakte de geest van kolonialisme plaats voor de geest van idealisme, wat tot een heel andere manier van presenteren leidde.
Na 1980 kwam er opnieuw een ingrijpende koerswijziging: het museum moest laagdrempelig worden, vooral voor de mensen uit islamitische culturen die toen in groten getale in met name Rotterdam arriveerden. Miljoenen kostende verbouwingen deden onder meer de monumentale wenteltrap sneuvelen.
Met het aantreden in 2001 van de huidige directeur, Stanley Bremer, werden die aanpassingen via nieuwe verbouwingen allemaal weer tenietgedaan. Om geld te genereren koos hij voor onorthodoxe oplossingen: hij haalde de commercie binnen de deuren van het museum. Dat leverde Bremer veel kritiek op, maar hij slaagde in zijn missie. Het pand ademt weer de koloniale grandeur van weleer.
Twee weken geleden kondigde Bremer aan dat hij erover denkt om opnieuw rigoureuze stappen te zetten. Hij wil zich specialiseren in de Aziatische kunst en opperde het idee om veel van de andere kunstvoorwerpen te verkopen.
Dat leverde kritiek op. Volgens directeur Steven Engelsman van het Museum Volkenkunde in Leiden zijn de plannen „van de zotte” omdat de collecties uit Afrika, Amerika en Oceanië van „wereldkwaliteit” zijn, terwijl juist de Aziatische kunst van het museum de minste kwaliteit zou hebben.
Bremer noemt die kritiek desgevraagd „kolder.” Oceanië blijft sowieso behouden, zegt hij. „En juist Azië is op wereldniveau vertegenwoordigd. Bovendien moet er íéts gebeuren. Straks krijgen we veel minder geld. Met deze plannen kom ik de gemeente Rotterdam vast tegemoet.”
In december wordt een definitief plan over de toekomst van het Wereldmuseum voorgelegd aan de gemeente.