Geschiedenis

Beeldhouwer Slegers: Wat ik voel, kan ik maken

Voor zijn hele oeuvre krijgt beeldhouwer Piet Slegers (88) op 29 augustus de Wilhelmina-ring; een prijs die de belangstelling voor Nederlandse beeldhouwkunst wil stimuleren. Koningin Beatrix begrijpt zijn kunst. „Hij doet ’t, hij doet ’t”, liet de majesteit zich bij zijn werk ooit ontvallen. Waarop prins Claus het spontaan aankocht.

Roosmarijn Reijnoudt

22 August 2011 10:00Gewijzigd op 14 November 2020 16:16
Foto Frans Ypma, APA
Foto Frans Ypma, APA

Slegers zit op zijn rode bank in het Rietveldhuis in Velp. De kunstenaar voelt dat zijn lichaam hem beetje bij beetje in de steek laat. Zijn geest is nog scherp. In het vuur van zijn verhaal zit hij op het puntje van de bank.

Zijn wieg stond in Mierlo, Noord-Brabant. „We woonden met z’n negenen in een heel klein huisje en we hadden praktisch niks. Het was echt armoedig, maar ik heb me nooit één seconde verveeld. Ik was altijd bezig met het verzamelen van beestjes in potjes, mei­kevers bijvoorbeeld. Daar maakte ik dan een tentoonstelling van. Ik was altijd buiten te vinden”.

Op de lagere school moet Slegers achter in de klas zitten bij de leerlingen die slecht mee kunnen komen. „Ik zat in de gestoordenklas. Ik heb dyslexie, maar daar was in die tijd nog weinig over bekend. Mijn moeder stimuleerde mijn creativiteit, want tekenen kon ik wel. Op school werd ik afschuwelijk behandeld en raakte ik verlegen.”

Zijn moeder neemt hem mee naar Helmond. Daar werkt kunstschilder Jan van Bracht, die door de gemeente is aangesteld om jongeren les te geven in tekenen en schilderen. „Op 15-jarige leeftijd maakte ik van klei allerlei beeldjes, bijvoorbeeld boeren. Ik wist niets van boetseren, maar het ging me goed af. De kruidenier uit Mierlo kocht de beeldjes, terwijl ik daar niks van wist. Zo kreeg ik inkomsten om door te gaan. Mijn eerste opdrachten heb ik gemaakt voor de kerk.”

Slegers: „In een schuur in Velp heb ik eens een crucifix gemaakt. Ik ben op zoek gegaan naar een geschikte boom, het werd een perenboom, die ik eigenhandig heb omgezaagd. Moeder-overste onthulde het beeld in een kapelletje. Vijfendertig nonnetjes stonden toe te kijken. Toen ik omkeek, zag ik hen allemaal huilen, zo aandoenlijk.”

Na een geslaagde kennismaking met de kunstnijverheidsschool in Arnhem, een privéopleiding, kan Slegers zich in de oorlogsjaren ontplooien tot kunstenaar. Op die school ontmoet hij ook zijn vrouw Gerda.

Na de Tweede Wereldoorlog maakt hij diverse vrouwenfiguren uit zandsteen. „Je hebt die oorlog achter de rug, dat wil je kwijt”, zegt Slegers. Hij maakt de gladde gestileerde beeldhouwwerken vanuit het gevoel vrij te zijn en gaat op zoek naar een „zuivere vorm”; een vorm die steeds abstracter wordt.

Dat de natuur een van Slegers grootste inspiratiebronnen is, blijkt al als hij als kind de bossen in trekt op zoek naar insecten. Voor zijn huis in Velp staat het beeld ”Everzwijn”, dat hij in 1953 maakte. Het werk is bij het grote publiek bekend vanuit het Kröller-Müller Museum in Otterlo. In de serie grove en grillige sculpturen maakt hij diverse beelden geïnspireerd op beweging en de natuur. „Alles wat ik maak, doe ik op gevoel”, licht Slegers toe. „Wat ik voel, kan ik maken.”

Vanaf 1960 zijn z’n beelden meer non-figuratief. In die tijd gaat het eerste bemande ruimte­vaartuig de lucht in. Dat maakt grote indruk op de kunstenaar, waarna hij sculpturen creëert met namen als ”Observer” en ”Evolutie”. Een beeld uit deze serie wordt gekocht door koningin Beatrix. „Zij begreep mijn kunst. Op een tentoonstelling zei de koningin: „Hij doet ’t, hij doet ’t.” Waarna prins Claus me adrem vroeg: „Kan ik het kopen?””

Dat Slegers in de jaren zestig een jonge kunstenaar is die furore maakt, wordt duidelijk doordat hij opdrachten krijgt van grote bedrijven. Er verschijnen steeds meer werken van hem in de openbare ruimte. Van Zierikzee tot Leeuwarden. „Als ik een opdracht krijg, ga ik naar de omgeving waar het uiteindelijk komt te staan. Ik wil geen sculptuur maken die vervolgens neerploft in de natuur. Ik wil antwoord geven op die ruimte. Dus ik zoek naar balans. Dan maak ik schetsen, loop rondjes en dan kan het gebeuren dat een beeld toch nét een paar centimeter hoger moet zijn.” Dat zijn, zegt Slegers, cruciale verschillen.

„Toen het roestvrij staal, rvs, op de markt kwam, dacht ik: Hier kan ik wat mee. Door de glans en het licht van het materiaal worden beelden heel ruimtelijk.” Voor werken in de openbare ruimte kiest Slegers vaak rvs, staal, of cortenstaal, staal dat er verroest uitziet, maar niet oxideert. De sculpturen zijn abstract en door het gebruik van staal krijgen ze strakke, harde lijnen.

Na 1975 voegt Slegers ook veel water toe aan zijn beelden. Daarmee integreert hij de natuur in het kunstwerk, of, zoals hij het liever ziet, het kunstwerk komt samen met de natuur. De opdrachtgevers, zoals een gemeente, een energiemaatschappij of het Europees Parlement in Straatsburg, brengen voldoende geld in het laatje, waardoor hij vrij en onafhankelijk kan werken.

Op de vraag of hij, terugkijkend op zijn leven, het op dezelfde manier zou doen, antwoordt hij resoluut: „Nee.” „De vergankelijkheid van het werk van een beeldhouwer is groot. Diverse beelden van me die eerder in de openbare ruimte waren te zien, zijn niet meer terug te vinden. Als het meezit, bellen ze me nog als ze een beeld weghalen, maar vaak kom ik het pas achteraf te weten. Als mijn beelden beschermd werk zouden zijn, ondergebracht in musea, dan zou ik wel tevreden zijn.”

Het atelier van Slegers blijft gesloten, niet alleen voor bezoek, maar ook voor hemzelf. „Er staan zes beelden die ik nog af moet maken. Ik kan het niet aanzien; ik weet dat ik het fysiek niet meer kan. Dat is verschrikkelijk.” Toch heeft hij zijn tekeningen van het beeld voor het Slegerspark in Apeldoorn (zie kader) zo goed als af. Zijn zoons kunnen hem assisteren bij het realiseren van het werk.

In het klein gaat de hoogbejaarde beeldhouwer nog wel dagelijks zijn gang. „Nu vragen mijn kleinkinderen of ik een beeldje voor hen wil maken. Kinderen begrijpen kunst, die voelen het goed aan. Mijn kleinkinderen zijn nu mijn opdrachtgevers.”


Wilhelmina-ring

De Wilhelminaring is een oeuvreprijs die om de twee jaar wordt toe­gekend aan een vooraanstaande Nederlandse beeldhouwer. De prijs werd in 1998 in het leven geroepen door de Stichting Wilhelmina-ring. Een onafhankelijke jury oordeelt over de toekenning. De prijs bestaat uit drie delen: een geldbedrag, een ring en een opdracht van de gemeente Apeldoorn om een beeld te vervaardigen. Dat werk wordt vervolgens geplaatst bij de beelden van de eerdere winnaars in het Sprengenpark in Apeldoorn. Met instemming van koningin Beatrix is de naam Wilhelmina-ring gekozen, omdat in 1998 werd gevierd dat Wilhelmina honderd jaar eerder als koningin werd ingehuldigd.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer