Pleidooi voor heidens realisme
Titel:
”Krijgspolitiek: Lessen voor de toekomst van klassieke denkers”
Auteur: Robert D. Kaplan; uitgeverij Het Spectrum, Utrecht, 2002
ISBN 90 274 7678 0
Pagina’s: 240
Prijs: € 15,50. De nieuwe premier van Groot-Brittannië, William Gladstone, besloot in 1880 zijn buitenlandse politiek te baseren op christelijk fatsoen en mensenrechten. Hij was geschrokken van de berekenende machtspolitiek van zijn voorganger Benjamin Disraeli. Het „nieuwe staatsrecht” zou zelfs in de bergdorpen van Afghanistan de „heiligheid van het leven” beschermen.
„Uiteraard kwam er niet van”, schrijft de Amerikaanse publicist Robert D. Kaplan opgelucht in zijn boekje ”Krijgspolitiek: lessen voor de toekomst van klassieke denkers”.
Kaplan gelooft niet in verheven idealen in de wereldpolitiek en heeft er ook geen respect voor. Het christendom is met zijn zelfverloochening vruchtbaar in de persoonlijke ethiek, maar in het publieke leven levert een „heidens realisme” meer op.
Robert Kaplan, correspondent van ”The Atlantic Monthly”, ziet vrijheid niet als resultaat van morele reflectie, maar van politieke keuzes die worden gemaakt uit het eigenbelang van de staat. Het moreel idealisme in de Irak-kwestie van de Duitse bondskanselier Gerhard Schröder vindt hij immoreel, omdat het uiteindelijk niets doet aan de positie van een openlijke dictatuur.
De wereld is geen aangeharkte kruidentuin, maar een oorlogsgebied waar over moraal niet wordt gesproken. Daarom zijn macht en principes onontwarbaar, stelt Kaplan. Principes worden niet vanzelf werkelijkheid. Daarvoor is (militaire) macht nodig. Er was een geallieerde invasie nodig om de Duitse agressie te beëindigen en vrede te vestigen. „We boeken vaak vooruitgang door anderen pijn te doen”, spreekt Kaplan Machiavelli na (blz. 99).
Het is duidelijk dat Kaplan niet tot de ’linkse kerk’ behoort. Links is wel goed in het registreren van machtsmisbruik, maar niet effectief in het bestrijden ervan. Door de twisten over de volkenrechtelijke legitimatie van een aanval op Irak zou links ervoor hebben gekozen Saddam Hussein te laten zitten.
Kaplan heeft ook oog voor moraal en mensenrechten, maar die zijn niet tegengesteld aan macht. Geweld is soms nodig om waarden ingang te laten vinden. Het welzijn van de mensen is soms meer gediend door onrechtvaardigen te straffen (Hussein in Irak) of door een coup door de vingers te zien (zoals in Pakistan in 1999). „Zonder uitoefening van Amerikaanse macht en intimidatie zal er geen liberalisme (lees: democratie, EvV) komen op plaatsen waar die momenteel niet bestaat”, schreef Kaplan onlangs in Trouw.
Heroïsch
De linkse idealisten hebben wel dezelfde doelen als de rechtse realisten, maar de middelen verschillen. Realisten aanvaarden veel gemakkelijker het gebruik van geweld. Verder ziet hij het (nationaal) eigenbelang als een kracht die de wereld kan verbeteren.
Ook menslievend ogende operaties, zoals de Amerikaanse Marshallhulp na de Tweede Wereldoorlog, zijn niet op medemenselijkheid gebaseerd. Juist de goed gecalculeerde combinatie van eigenbelang en noodzaak blijkt uiteindelijk „heroïsch”, aldus Kaplan (blz. 31).
Hierin schuilt ook het verschil tussen de Britse premier Chamberlain, die zocht naar een status quo met Hitler, en de latere premier Churchill, die geloofde dat alleen militair tegengeweld soelaas bood. Door zijn historische kennis was de belezen Churchill „bekend met het kwaad” en bleek de aanvankelijk tot held uitgeroepen Chamberlain uiteindelijk een idealist die meer op het hoopvolle verstand dan op de menselijke ervaring had gekoerst.
Ook de keus van de Nederlandse regering om het vredesbataljon Dutchbat ongewapend naar Srebrenica te sturen was meer gebaseerd op de utopie van de eeuwige vrede van Immanuel Kant dan op inzicht in de geschiedenis.
Ditzelfde historische besef is nodig om de internationale politiek te kennen, meent Kaplan. Net als de negentiende-eeuwse schooljongen Winston Churchill moeten wij ons vandaag opnieuw laten inspireren door ”De Peloponnesische oorlog” van de Griek Thucydides, ”De oorlog tegen Hannibal” van de Romein Livius en ”De heerser” van de Italiaan Machiavelli.
Zulke historische studies zijn natuurlijk alleen zinvol als men denkt dat de wereld sinds de klassieken niet wezenlijk is veranderd. En dat denkt Kaplan. Hij schrijft dat de „toekomst van de oorlog inmiddels achter ons ligt, in de oudheid” (blz. 156). De oude geschiedenis is ook „de meeste betrouwbare gids” voor wat ons staat te wachten in het begin van de eenentwintigste eeuw. Het zijn de naïeve ”babyboomers” die denken dat onze tijd uniek is en dat we veel verstandiger en verlichter zouden zijn dan vorige generaties (blz. 45).
Churchill had met Machiavelli, Livius en Thucidides gemeen dat hij een moraal aanhing die niet werd bepaald door goede bedoelingen, maar door harde resultaten.
Kaplans visie is eigenlijk het best te zien als een combinatie van de Griekse denker Thucydides en de Italiaan Macchiavelli. Machiavelli wordt veelal voorgesteld als de filosoof van het pragmatisme, maar Kaplan prijst hem aan vanwege zijn leer over de deugdzaamheid, die het belang van de staat dient. Machiavelli acht vrijwel alles geoorloofd zolang dit doel maar in het oog blijft. Liegen, doden en misleiden mag allemaal, als het maar een hoger doel dient.
Kaplan stelt de vermoorde Israëlische premier Yitzchak Rabin als een voorbeeld van Machiavellistische deugdzaamheid. Doordat hij in de jaren tachtig zich er niet van had laten weerhouden om grof geweld tegen de Palestijnen te gebruiken, was hij geloofwaardig als vredesluiter. Het excessieve geweld van de Chileense leider Pinochet daarentegen diende echter alleen de eigen machtswellust. Als het kwaad het juiste doel dient en in de juiste proporties wordt toegepast, is het volgens Machiavelli deugdzaam (blz. 72-75).
In de visie van Thucydides zijn de verhoudingen tussen staten meer gebaseerd op machtsevenwicht dan op recht. Maar dat is ook een macht met een ideaal, namelijk het verspreiden van de democratie.
Conservatief
De thematiek waarover Kaplan schrijft, is in het afgelopen jaar weer bijzonder actueel geworden. De tegenstelling tussen realisten en idealisten is in de Irak-crisis duidelijker dan ooit aan het licht gekomen.
Het is duidelijk dat Kaplan met zijn lage verwachtingen van de menselijke orde dicht tegen het christendom aan zit. Het is daarom niet verwonderlijk dat in de Verenigde Staten veel christenen kiezen voor het conservatieve realisme van president Bush. Ook de Nederlandse conservatieven dr. Arend-Jan Boekestijn en dr. Bart-Jan Spruyt hebben het Amerikaanse optreden in Irak met een beroep op dezelfde klassieken verdedigd.
Kaplan mag -terecht- neerbuigend spreken over de ’verlichte’ babyboom-generatie, zelf is hij op een essentieel punt echter ook erg verlicht. Als er al sprake is van een „vooruitgang in de politiek”, zegt Kaplan, „dan schuilt die in de evolutie van religieuze deugdzaamheid naar seculier eigenbelang” (blz. 137). Hij prijst Machiavelli aan als de man die het religieuze wegduwde uit de publieke naar de persoonlijke sfeer.
Het blijft uiteindelijk onduidelijk hoeveel ruimte Kaplan voor de moraal in de politiek wil toestaan. Elke politieke keuze berust uiteindelijk op morele keuzes, zeker als het gaat over het verschil tussen democratie en dictatuur. En elke moraal vindt zijn oorsprong in een mens- en wereldbeschouwing. Het terugdringen van de godsdienst naar de persoonlijke sfeer lijkt zodoende bij voorbaat onmogelijk. Daarom geeft het interessante boek van Kaplan uiteindelijk geen bevredigende oplossing voor een dringend dilemma.