Gereformeerde Bond belegt studieweek voor studenten theologie
DOORN – Elke preek dient op de een of andere manier langs het kruis van Christus te gaan. „Daaraan mankeert het meer dan je denkt”, stelt ds. H. J. Lam. „We mogen daarbij de vraag niet uit de weg gaan of de noties van zonde en genade nog voldoende doorklinken.”
Ds. Lam, voorzitter van de Gereformeerde Bond (GB) in de Protestantse Kerk in Nederland, opende maandag in Doorn de jaarlijkse GB-studieweek voor theologiestudenten. De predikant uit Ridderkerk sprak over de drie stromingen binnen de Gereformeerde Bond: een kuyperiaanse, een verbondsmatige en een bevindelijke. Dat „meerstromenland” vertaalt zich volgens hem in de prediking. „Ik zeg dat echter met enige terughoudendheid. De diverse accenten in de prediking zijn namelijk niet één op één terug te voeren op het verschil in stroming.”
De prediking van de kuyperiaanse en de bevindelijke onderstroom typeert ds. Lam als „heilsordelijk”: het is een prediking waaraan de drieslag van de Heidelbergse Catechismus –ellende, verlossing en dankbaarheid– ten grondslag ligt. „Een prediking dus die graag in het licht stelt wat God in het hart van een mens werkt en hoe Hij dat werkt. Een prediking –dat moet ook opgemerkt worden– die na 1 mei 2004 minder in de Gereformeerde Bond wordt gehoord.”
De verbondsmatige stroom in de Gereformeerde Bond kenmerkt zich volgens ds. Lam door een meer heilshistorische prediking. Daarin functioneren de Bijbelverhalen niet zozeer als voorbeelden van hoe christenen vandaag behoren of niet behoren te leven en te geloven, maar gaat het om de heilsgeschiedenis: de ene geschiedenis van God met Zijn volk, waarvan Christus het centrum is. Elk Schriftgedeelte moet als onderdeel van die heilsgeschiedenis verkondigd worden.
Toch voldoet de indeling in heilsordelijke en heilshistorische prediking niet voor 100 procent. „Ik heb nogal wat preken uit onze kring doorgenomen, zowel van vroeger als van meer recente datum. Ik ontdekte in de meer heilsordelijk geïntoneerde prediking tal van heilshistorische accenten. En omgekeerd.” Ds. Lam wees op zwakke punten in de hervormd-gereformeerde prediking. Zo gaat hij mee in de kritiek van prof. dr. F. G. Immink, die stelt dat het bevindelijke schema vaak de preekstijl en het Schriftgebruik domineert. „Het is voortdurend hetzelfde paradigma van zondebesef, toe-eigening en vernieuwing, dat over alles heenklapt. Immink schrijft: „Wanneer je veel preken achter elkaar leest, bekruipt je het gevoel: daar gaan we weer!””
Een goede hervormd-gereformeerde en Bijbelse preek is volgens ds. Lam trinitarisch, onderscheidend en appellerend. Er worden lijnen getrokken vanuit de Vader, Die Zijn Zoon in deze wereld gezonden heeft. Centraal in zo’n prediking staat de Heere Jezus Christus.
Een Bijbelse preek is onderscheidend. „Hij zegt de ongelovigen de wacht aan, hij vermaant aarzelaars en treuzelaars, hij richt gebogenen en bekommerden op, hij verootmoedigt en versterkt verzekerden.”
In een goede preek wordt ook een appel op de hoorders gedaan, aldus ds. Lam. „De preek roept op tot geloof. De prediking in onze kring kent namelijk –Godzijdank!– een ruim aanbod van genade. En valse lijdelijkheid ontwaar ik eigenlijk niet meer. Al ontbreekt het wél meer dan eens aan de juiste vorm van lijdelijkheid, of –met een beter woord– geloofspassiviteit. Er zit soms een vermoeiende onderstroom van doenerigheid in meer dan één preek en in aardig wat kerkenwerk.”