„Daer drief je domenie”
Door de eeuwen heen hebben in de kerken, zo goed als in de wereld, krachtfiguren richting en stuur gegeven. Mensen met bestuurlijke kwaliteiten, met verbale en communicatieve vaardigheid, aangevuld met dominante overredingskracht, soms aangelengd met onstuitbare geldingsdrang. Belangrijke taken en posities werden hun dikwijls snel toegedeeld. Soms tot heil en zegen, ook wel eens tot schade.
Dit kwam mij weer voor de geest toen ik, bladerend in de door Kok destijds uitgegeven serie ”Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land” over de Doleantie en Afscheiding op Walcheren las. Daarin wordt ook de Gereformeerde Kerk van Oost- en West-Souburg genoemd, een kerkelijke gemeente die na de Afscheiding zo’n 1200 leden telde.
In de jaren dertig zat in de kerkenraad van die gemeente een broeder ouderling die grote zeggingskracht had, Arjaan Arendse. Rechttoe rechtaan, oordeelkundig en beslist, bestuurslid van de christelijke school, werkzaam bij de plaatselijke brandweer, overtuigd van eigen belangrijkheid, ‘stoel’ op het ambtelijke ijs waarop beginnende predikanten hun eerste baantjes konden trekken, behoudend wat vorm en stijl in het kerkelijk leven betreft. Een moeder die vroeg of zij het schoolbestuur mocht spreken kreeg te horen: „Ik bin ’t bestuur, zeit het mè tegen mien.”
De tweede predikant in successie, ds. G. F. Kerkhof, had soms ook enige bijsturing nodig. Hij was zeer vindingrijk in het bedenken van prikkelende Bijbelteksten voor bijzondere gelegenheden. Mijn schoonouders bevestigde hij in het huwelijk met de tekst „Beter een gerecht van groen moes en vrede daarbij dan een huis vol geslachte beesten en twist.” Mijn schoonmoeder heeft in de begintijd van haar echtverbintenis dikwijls geaarzeld tussen een vegetarisch gerecht of een vleesmenu…
De volgende predikant was de zeer geleerde, erudiete en bescheiden ds. G. Brillenburg Wurth (later kerkelijk hoogleraar). Deze beminnelijke dienaar der kerk heeft bij de start van zijn predikantschap geworsteld met de belangrijkste taak van zijn ambt, de zondagse verkondiging. Niet door ontbrekend inzicht. Enkel en alleen door een diep verantwoordelijkheidsgevoel rond de vraag hoe Gods boodschap op verstaanbare wijze kan worden verkondigd voor eenvoudige luisteraars. Het ”je kunt preken en je zult preken” van zijn lieve vrouw en de stimulansen van de kerkenraad in de persoon van broeder Arendse hebben hem elke zondag weer op de preekstoel gebracht. En hoe. Jaren later heb ik hem nog eens in de Hofpleinkerk in Middelburg horen preken over Jakob aan de Jabbok. „Ik laat U niet gaan tenzij Gij mij zegent.” Die preek is mij altijd bij gebleven.
In 1934 deed ds. C. B. Bavinck intrede in de gemeente van Souburg. Met zijn prediking en overig ambtelijk bezigzijn had broeder Arendse geen moeite. Wel met het feit dat naar zijn mening Bavinck afbreuk deed aan zijn ambtelijke waardigheid door regelmatig, met zijn vrouw, in het Kanaal van Walcheren, ter hoogte van de brug die Oost- met West-Souburg verbindt, te gaan zwemmen. Dat was voor hem een brug te ver. De tijden kennend waarop zijn predikant met zijn vrouw te water ging, fietste de broeder met een collega-kerkenraadslid voor de aardigheid eens over de brug. Op een gegeven moment kreeg zijn metgezel te horen: „Daer drief je domenie.” In zijn dorpse levensstijl kon hij een dominee op zondag in toga en op een doordeweekse dag open en bloot in zwembroek maar moeilijk plaatsen.