Geschiedenis

Schilderijen in Paleis op de Dam visitekaartje van vrijgevochten regenten

De Tachtigjarige Oorlog was in 1648 nog maar nauwelijks afgelopen of de burgemeesters van Amsterdam gaven opdracht voor de bouw van een gloednieuw stadhuis op de Dam. Met decoraties die herinnerden aan de Bataafse Opstand uit 69/70 na Christus gaven de vrijgevochten regenten hun visitekaartje af.

1 August 2011 18:54Gewijzigd op 14 November 2020 16:01
Brinio op het schild geheven, geschilderd door Jan Lievens. Beeld Koninklijk Paleis Amsterdam
Brinio op het schild geheven, geschilderd door Jan Lievens. Beeld Koninklijk Paleis Amsterdam

Het stadhuis of stadspaleis was een ambitieus ontwerp van bouwmeester Jacob van Campen. Holland was al ruimschoots bezig met zijn gouden eeuw en dankzij de vrede van Münster zag de toekomst van de jonge republiek er nog zonniger uit. Amsterdam was rond 1650 het handelscentrum van de wereld. Om de macht en de rijkdom van de stad te onderstrepen, mocht het nieuwe stadhuis iets kosten. Voor de bouw, die in 1665 werd voltooid, moest de lieve som van 8,5 miljoen gulden worden neergeteld. Het was dan ook het grootste niet-religieuze gebouw van Europa en gold als het achtste wereldwonder.

Niet alleen de buitenkant van het gebouw moest imponeren. Het stadsbestuur, burgemeester Cornelis de Graeff voorop, wilde dat de boogvelden van de galerijen beschilderd werden met tafeleren uit de Bataafse Opstand, die eeuwen geleden in de contreien van Noordwest-Europa plaatshad. Als voorbeeld diende een reeks prenten die de Italiaanse kunstenaar Antonio Tempesta in 1611 maakte naar een ontwerp van Otto van Veen, hofschilder van Alexander Farnese, de hertog van Parma.

Begin augustus van het jaar 69 kwamen de Bataven of Batavieren in opstand tegen de Romeinen. Aanvankelijk onderhielden zij vriendschappelijke relaties met de Romeinen. Ze waren trouwe bondgenoten en vochten in diverse veldslagen aan de kant van Rome. Het ging mis toen commandant Vitellius van het Romeinse Rijnleger zich na de dood van keizer Nero in 69 uitriep tot diens opvolger. In de strijd tegen zijn rivaal Vespasianus ronselde Vitellius op hardhandige wijze krijgsvolk onder de Bataven. Die waren daarvan niet gediend – ze waren bondgenoten, geen slaven! Daarom kwamen ze onder leiding van Gaius Julius Civilis in verzet. Ze kregen steun van de Kaninefaten en hun leider Brinio.

Voor de zeventiende-eeuwse Hollander was het niet moeilijk om de parallel te zien tussen deze geschiedenis en de tachtigjarige strijd tegen Spanje die Lage Landen net achter de rug hadden. Willem van Oranje kon vergeleken worden met Gaius Julius Civilis en de hertog van Alva deed denken aan de onderdrukker Vitellius. De vrijheidsstrijd tegen Spanje kreeg op deze manier een pendant in het grijze verleden, toen heldhaftige voorouders van de Hollanders al duidelijk maakten dat ze zich door niemand lieten knechten.

De vergelijking van de Tachtigjarige Oorlog met de Bataafse Opstand was niet nieuw. Al zeker sinds 1584, het jaar waarin Willem van Oranje werd vermoord, zagen dichters en geschiedschrijvers overeenkomsten tussen de stadhouders van de Nederlanden –Willem van Oranje, Maurits, Frederik Hendrik– en de leiders van de Bataafse Opstand. Zo droeg Hugo de Groot in 1610 (bij het begin van het Twaalfjarig Bestand) zijn ”Tractaet vande oudtheyt vande Batavische nu Hollandsche Republique” op aan de Staten van Holland. Daarin betoogde hij onder meer dat de Bataven al een vorm van aristocratisch zelfbestuur zonder vorst hadden.

Ook de Amsterdamse regenten spiegelden zich graag aan dit roemrijke verleden. De prenten van Tempesta spraken hen temeer aan omdat daarop niet zozeer de strijd centraal stond als wel de vrede. En dat paste prima bij hun opvatting dat welvaart en voorspoed vooral in tijden van vrede gedijen. Het stadhuis dat zij lieten verrijzen moest dan ook monument worden voor de Vrede van Münster. De Amsterdamse schilder Govaert Flinck (1615-1660) kreeg in 1659 de opdracht om de acht schilderijen over de Bataafse Opstand voor het stadspaleis te maken.

Daarbij deed zich wel een moeilijkheid voor. Het viel uiteraard niet te ontkennen dat de Oranjes een belangrijke rol hadden gespeeld bij de ontworsteling van de Lage Landen aan het Spaanse juk. Maar de band tussen de Hollandse regenten en kooplieden en de stadhouders was, zacht uitgedrukt, niet bepaald innig. De gegoede burgerij had het niet zo op een nieuwe vorm van erfelijk gezag die Hollands vrijheid en welvaart in gevaar zou kunnen brengen.

Die gedachte was niet helemaal ongegrond. In de strijd om de macht pleegde Willem II in juli 1650 een staatsgreep om de invloed van het eigenzinnige gewest Holland in te perken. Een aantal tegenstanders van de prins, zoals admiraal Witte de With, werd aangehouden en zes leden van de Staten van Holland werden opgesloten op Slot Loevestein. Na een (mislukte) aanval op Amsterdam eiste Willem van burgemeester Cornelis de Graeff dat de broers Cornelis en Andries Bicker uit de vroedschap werden gezet. Daarop werden de Loevensteiners vrijgelaten.

Daarmee was de lucht niet opgeklaard. Toen Willem II in oktober van datzelfde jaar onverwacht overleed, zagen de Hollandse regenten hun kans schoon. Willem III werd acht dagen na de dood van zijn vader geboren, zodat niets een stadshouderloos tijdperk in de weg stond. Deze periode kreeg later als bijnaam de Ware Vrijheid.

Bij de verfraaiing van het stadhuis op de Dam gaven de regenten subtiel aan hoe de verhoudingen in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werkelijk lagen. Zeker, Willem van Oranje, Maurits en Frederik Hendrik kregen alle waardering voor het feit dat zij de gewesten met moed en zelfopoffering uit de Spaanse klauwen hadden bevrijd. Maar wie goed kijkt naar de reeks voorstellingen die Cornelis de Graeff in gedachten had, ziet dat hun rol die van ondergeschikte was. Zoals bij de Kaninefaten Brinio door stamgenoten op het schild werd geheven (hij komt op vijf van de acht taferelen voor) en Gaius Julius Civilis door de Bataven als militair leider was aangewezen, zo waren de stadhouders door de Staten aangesteld. Vanwege hun persoonlijke kwaliteiten, niet omdat ze tot een bepaalde dynastie behoorden. De Oranjes waren in tijdelijke dienst van de Staten en konden door hen weer van hun taak worden ontheven. Die subtiele maar onmiskenbare boodschap spreekt uit de schilderijenreeks (die overigens nooit volledig is uitgevoerd) in het stadhuis van Amsterdam: de Oranjes hebben veel voor de Republiek betekend, maar het zijn de regenten van Amsterdam, een van de machtigste steden ter wereld, die aan de touwtjes trekken.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer