Cultuur & boeken

Geoloog Kroonenberg zoekt naar het bestaan van een onderwereld

In bijna alle culturen van de wereld wordt de onderwereld, het dodenrijk of de hel ergens in de aarde geplaatst, terwijl de hemel boven ons gedacht wordt. Over wat er daadwerkelijk binnen in de aarde te vinden is, schreef Salomon Kroonenberg het boek ”Waarom de hel naar zwavel stinkt”.

Dr. M. J. Paul
29 July 2011 15:40Gewijzigd op 14 November 2020 15:59

De auteur constateert dat de mens veel meer geïnteresseerd is in het heelal dan in de grond onder ons. Hij vindt dat de geologen steeds aan het kortste eind trekken. Toch zit er zo veel moois in de ondergrond: glinsterende ertsen en metalen, prachtige zwavelkorsten, meterslange vlijmscherpe gipskristallen, druipsteengrotten, tere schelpjes en reusachtige botten van uitgestorven monsters.

Kroonenberg, emeritus hoogleraar geologie aan de Technische Universiteit te Delft, heeft op veel plaatsen ter wereld onderzoek gedaan naar gesteenten. Hij vindt dat wij mensen erg weinig weten van het binnenste van de aarde. In de loop van de geschiedenis is daar wel over nagedacht, maar mythe en wetenschap, legende en waarneming, angst en nieuwsgierigheid lopen daarbij op een fascinerende manier door elkaar.

De auteur kent zijn klassieken en citeert Homerus, Vergilius, de Bijbelschrijvers, maar ook Dante, Da Vinci en Jules Verne. Ook verwerkt hij allerlei afbeeldingen, zoals van Gustave Doré. Als geoloog vraagt de schrijver zich af hoe de ondergrondse landschappen in de beschrijving van de hel van Dante zijn ontstaan. Is het kalksteen daar beneden, of basalt? En waarom stinkt de hel naar zwavel? Vandaar zijn besluit om op zoek te gaan naar de gebieden die de vroegere schrijvers geïnspireerd hebben.

Kroonenberg begint in Jeruzalem, in de Grafkerk. Dat is de meest waarschijnlijke plaats waar volgens het apocriefe evangelie van Nicodemus Christus ter helle is gevaren. Tevens onderzoekt hij de steengroeven van koning Salomo en het Hinnomdal (waar het woord Gehenna van afgeleid is).

Daarna komt de reis van Odysseus ter sprake. Die moest de kolkende Oceanus oversteken en dan naar een zijtak van de rivier de Styx gaan, waar het water zich in de Acheron stort. In de oudheid hebben mensen gezocht naar deze locaties. Sommigen dachten aan de Atlantische Oceaan, voorbij de Straat van Gibraltar, maar anderen zochten in de buurt van de Zwarte Zee.

Er zijn echter nog meer overleveringen. Vergilius’ beschrijving van het Lago Averno bij Napels is de meest concrete aanduiding van de ingang naar het onderaardse in de hele klassieke literatuur. Tegenwoordig is er niets onheilspellends te zien. Toch heeft in de oudheid Lucretius deze plaats als gevaarlijk beschreven. De bergen dampten er bijtende zwavel en daardoor raakten vogels in hun vlucht bedwelmd en stortten ze neer.

Het Lago Averno is een kratermeer. Ooit is hier een vulkanische uitbarsting geweest en uitwasemingen waren in vroeger tijd dus goed mogelijk. Iets verderop ligt de krater van de Solfatara. Planten willen er niet groeien, want de grond is er te heet. Het spectaculairst is daar de Bocca Grande, een plaats waar onder grote druk hete zwavelwaterstofhoudende waterdamp met een temperatuur van 160 graden Celsius naar buiten spuit. Zwavelwaterstof oxideert bij die hitte en laat felgele zwavelkorsten achter op de randen. Het oranjerode realgar en het rode cinnaber slaan er ook neer, en dat verlevendigt het kleurenspel. De omslag van het boek bevat een afbeelding van dit indrukwekkende verschijnsel.

Op deze manier neemt Kroonenberg de lezer mee van de ene plaats naar de andere, steeds op zoek naar de geheimen van de aardkorst. Verderop in het boek gaat hij dieper de aarde in en bespreekt hij mijntunnels in Zuid-Afrika en diepzeeboringen.

De uitdagende titel van het boek geeft aan dat de schrijver op zoek is gegaan naar aanwijzingen in de aardkorst om het bestaan van een hel of onderwereld aan te nemen. Zoals te verwachten viel heeft hij de hel niet gevonden, maar wel allerlei natuurverschijnselen die verwerkt zijn in religieuze voorstellingen. Wat Kroonenberg zelf betreft: hij lijkt niet te geloven in een echte hemel of hel, voor hem lijkt met de dood het leven definitief afgelopen te zijn. Vanuit deze overtuiging kan hij tamelijk laconiek allerlei schrijvers citeren, want die doen toch slechts pogingen zich een voorstelling te vormen. Ook gaat hij uit van een ontstaan van de aarde en van het leven in de loop van miljoenen jaren.

Aan het eind van zijn verslag van een figuurlijke reis vanuit het binnenste van de aarde komt de auteur weer naar buiten, door de aardkorst heen. Hij noemt dan Dante en Vergilius, die op wilden stijgen naar de Louteringsberg en het Paradijs, maar dat gaat hem te ver. Hij blijft het liefst hier, om een ondergronds natuurreservaat in te richten. Hij wil dat er op zijn minst één plaats op aarde is waar zijn kleinkinderen kunnen zien hoe de aarde er in ongerepte toestand uitziet, met zijn prachtige fijne laagjes, kleine torretjes, glinsterende ertsen en trage diepe mantelstromen. Dat is hem paradijselijk genoeg.

Kroonenberg pleit ervoor de ondergrond niet langer te zien als een black box om tunnels in te graven, als een supermarkt voor grondstoffen of als een tapijt om het afval onder te vegen, maar veeleer als een onvervangbaar archief, en als een levend ecosysteem waarvan we nog maar nauwelijks de rijkdom hebben kunnen peilen.

De auteur heeft als wetenschapper een boeiend en uitstekend gedocumenteerd boek geschreven voor een groot publiek. Wie het gelezen heeft, vraagt zich inderdaad af: Waarom krijgen astronomen miljoenen om het heelal te bestuderen, terwijl er zo weinig aandacht uitgaat naar wat er enige meters onder grond zit?


Boekgegevens

Waarom de hel naar zwavel stinkt. Mythologie en geologie van de onderwereld, Salomon Kroonenberg;
uitg. Atlas, Amsterdam, 2011; ISBN 978 90 450 1976 8; 400 blz.; € 24,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer