Dialoog met Damascus dringend noodzakelijk
DAMASCUS – De beelden uit het Midden-Oosten lijken steeds onbegrijpelijker te worden. In Egypte neemt het aantal gewelddadige confrontaties toe tussen enerzijds demonstranten en het leger en anderzijds tussen groepen demonstranten onderling.
Uit de groeiende vluchtelingenstroom uit Tunesië valt af te lezen dat veel Tunesiërs weinig vertrouwen in de toekomst van hun vaderland hebben. In de draaikolk van verwarrende berichten is voor veel Europeanen ook de situatie in Syrië volkomen ondoorzichtig geworden.
Sinds half maart vinden er in Syrië protestdemonstraties plaats. In de westerse berichtgeving daarover bestaat eenduidigheid dat „hét Syrische volk” het vertrek van het regime eist.
De waarheid is echter dat het Syrische regime allang ten val zou zijn gebracht als dit inderdaad juist was. De Syrische president Bashar al-Assad blijkt een brede basis van aanhangers te hebben in grote delen van de bevolking.
Demonstraties tégen de president trekken soms honderdduizenden deelnemers, maar demonstraties vóór de president altijd miljoenen.
Vanaf het begin verliepen de demonstraties tegen de president bovendien niet altijd zo vreedzaam als ze graag werden afgeschilderd. De Syrische overheid sprak over gewapende opstandelingen die zich mengden onder de demonstranten om gewelddadige confrontaties met het leger uit te lokken. Wat steevast werd afgedaan als propaganda. Enkele recente gebeurtenissen in Syrië wekken echter de indruk dat dit wel terecht was.
Afgelopen weekend werd in de stad Homs een aanslag gepleegd op een kazerne die tientallen soldaten het leven kostte. Nauwelijks enkele uren later werd een passagierstrein, die op weg was van Aleppo naar Damascus, tot ontsporen gebracht. Onbekenden hadden stukken rails losgeschroefd. Ook dit incident voltrok zich in de buurt van Homs, dat wekenlang het toneel was van sektarische gevechten tussen bevolkingsgroepen.
De vraag is welke krachten hier aan het werk zijn. De aanslagen op de kazerne en de passagierstrein zijn terreuraanslagen die niets te maken hebben met demonstraties voor politieke hervormingen.
De ontwikkelingen in Syrië vinden plaats midden in de machtsstrijd in het Midden-Oosten tussen het sjiitische Iran en het ultraconservatieve soennitische Saudi-Arabië. Een strijd die in 2003 in alle hevigheid losbarstte in Irak, waar de Saudi’s al-Qaida steunden om de Iraanse invloedssfeer in te dammen. De afgelopen maanden bleek al-Qaida in Irak nog steeds springlevend. Het viel terrorisme-experts op dat al-Qaida nu veel beter georganiseerd was.
Het valt ook op dat soennitische extremisten van al-Qaida geen aanvallen meer uitvoeren op Amerikaanse soldaten in Irak, maar uitsluitend op sjiitische doelen. Experts verklaren dit uit het strategisch bondgenootschap tussen de Verenigde Staten en Saudi-Arabië. Het doden van Amerikaanse soldaten zou het Saudische koninkrijk in verlegenheid brengen.
Volgens diezelfde experts heeft Saudi-Arabië nu een tweede front in Syrië, dat door de Arabische golfstaten wordt beschouwd als een bastion van Iraanse invloed in de regio. Saudi-Arabië was de belangrijkste geldschieter van de Syrische oppositie en heeft zijn tv-stations opengesteld voor haatpredikers.
Zo’n haatprediker is de Saudische geestelijke Adnan al-Arour, die de Syrische alevieten, waartoe ook de Syrische president behoort, keer op keer ”honden” noemt. Deze Al-Arour riep Syrische soennieten ertoe op „alevitische mannen te doden, hun vrouwen te verkrachten en hun kinderen tot slaaf te maken.”
Een andere Saudische geestelijke, Salih al-Luhaidan, verklaarde dat het „in Syrië is toegestaan om een derde van de bevolking op te offeren om de rest te redden.” In Syrië vormen alle minderheden samen –waaronder de christenen– inderdaad een derde van de bevolking, wat dit soort opmerkingen bijzonder sinister maakt.
In Syrië staat het spelen van de sektarische kaart gelijk aan het spelen met vuur. De recente ontwikkelingen zijn er alarmerend. Maar minstens zo zorgwekkend is het gebrek aan aandacht hiervoor in het Westen, dat tracht het regime met economische sancties in het nauw te drijven. De Syrische minister van Buitenlandse Zaken, Walid al-Muallem, beklaagde zich er enkele weken geleden over dat de Europese Unie sinds het begin van de problemen geen delegatie meer naar Damascus heeft gestuurd.
Er staat in Syrië veel meer op het spel dan het behoud van het regime. Christelijke partijen in Europa zouden hierbij een voortrekkersrol kunnen spelen door aan te dringen op een dialoog met Damascus. Waarbij het ze te denken zou moeten geven dat vrijwel de gehele christelijke gemeenschap in Syrië het regime onvoorwaardelijk steunt.