Troost
Psalm 84:13
„Heere der heirscharen, welgelukzalig is de mens die op U vertrouwt.” Deze troost, dat God als een vriend voor ons is, is zo uitnemend in zijn werking dat een kind van God, door die stok en staf onderstut zijnde, kan gaan in een dal der schaduwen des doods. Hij kan dat doen zonder enig kwaad te vrezen. Hij kan zegepralen over alle wederwaardigheden die hem zouden kunnen tegenkomen. Hij kan met een krachtig gemoed uitroepen met Asaf: „Wien heb ik nevens U in de hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde. Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten en mijn Deel in eeuwigheid.” Het is alsof hij zeggen wilde: Laat de hemel bliksemen en donderen boven mijn hoofd; laat de aarde schudden en scheuren onder mijn voeten; laat de bergen daveren, de rotsen splijten, de zee bruisen. Ja, laat alle creaturen van voren en van achteren op mij aanvallen. Ik let op geen vijand, als ik U maar te vriend houd.
Deze troost, dat God onze vriend is, is niet alleen een sterk motief tot, maar ook een vast fundament van een geheiligd vertrouwen op Hem. Het is zulk een vertrouwen dat ons op een burgerlijke en op een geestelijke wijze voor de tijd en voor de eeuwigheid gelukzalig maakt.
Franciscus Elgersma, predikant te Leeuwarden
(”Korte meditaties over de woorden Davids”, 1666)