Vriend
Psalm 84:13
„Heere der heirscharen, welgelukzalig is de mens die op U vertrouwt.”
Er is niets troostrijker dan God te hebben tot een vriend. Immers, „zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?” vraagt de apostel Paulus (Romeinen 8:31). Voorwaar, een zoete troostspreuk die het waard is met gulden letters diep gesneden te worden in de binnenste rafelen van ons hart. De goede keizer Maximilianus hield zo van deze spreuk dat hij hem liet graveren in de tafel waarvan hij gewoon was te eten. Opdat hij door de dagelijkse gedachtenis ervan, zijn ziel tegen alle nood en dood krachtig mocht versterken.
Het is buiten alle twijfel dat de gelovigen, die God als een vriend voor zich hebben, ook veel vijanden tegen zich hebben die hen geweldig bespringen en benauwen. Tegen hen is immers de duivel, die hen zoekt te verslinden. Tegen hen is de wereld, die hen zoekt te verdrukken. Tegen hen is het vlees, om hen te verlokken en te verleiden. Ja, zij hebben zo veel tegenpartijders die hen aan alle kanten omringen dat ze daarover met David moeten uitroepen: „O, Heere, hoe zijn mijn tegenpartijders vermenigvuldigd! Velen staan tegen mij op” (Psalm 3:2).
Dat alles nochtans tegenstaande: het is waarachtig dat de gelovigen die God voor zich hebben, niemand in de wijde wereld tegen zich hebben.
Franciscus Elgersma, predikant te Leeuwarden
(”Korte meditaties over de woorden Davids”, 1666)