Sprekende steen van hugenoot Marie Durand
Veel toeristen zullen dit jaar weer de stad Aigues-Mortes in Zuid-Frankrijk bezoeken. Ze zullen een van zijn machtigste torens, de Tour de Constance, binnenlopen, zich voorover buigen om de inscriptie in steen te ontcijferen. ”Register” (weersta), staat er.
Waarschijnlijk heeft Marie Durand (1711-1776) dit woord erin gekrast. Achtendertig jaar zat zij in deze toren gevangen. Marie Durand staat symbool voor de talloze hugenoten die met bovenmenselijke standvastigheid volhardden in het geloof en in de leer van de Reformatie.
Driehonderd jaar geleden, op 15 juli 1711, kwam Marie Durand ter wereld, in Bouchet de Pranles, een gehucht gelegen halverwege de steden Lyon en Avignon. Het huis herbergt tegenwoordig een museum dat de geschiedenis van het Franse protestantisme levend houdt. Etienne Durand, Maries vader, graveert boven een van de deuren van het huis in het Latijn de bede: ”Wees mij genadig, Heere God, Mei 1694”. Twee jaar later schrijft hij op de schoorsteen in de keuken: ”Geloofd zij God”, in het Frans. Marie groeit dus letterlijk op onder de bede om genade en de lofprijzing van God.
De Durands zijn nouveaux convertis, nieuw bekeerden. Noodgedwongen zijn zij zogenaamd weer teruggekeerd naar de Rooms-Katholieke Kerk. De teksten in het huis spreken echter een andere taal. De Durands zijn protestants in hart en nieren. En iedere Franse protestant leeft met de voortdurende dreiging van gevangenis, galeien, martelingen en een mensonwaardige dood, in het bijzonder na de herroeping van het Edict van Nantes in 1685. De rooms-katholieke autoriteiten zijn erop gebrand om de geestelijke leiders uit de weg te ruimen.
Pierre Durand, Maries broer, is een bezield prediker en daarom loopt het gezin extra gevaar. In 1719, Marie is dan zeven jaar oud, overvallen dragonders het huis van de buren tijdens een godsdienstige samenkomst. Haar moeder en diverse vrienden worden opgepakt, van hen wordt nooit meer wat vernomen. Marie leeft verder met haar vader, een gemeentesecretaris, die haar leert lezen en schrijven en grote zorg draagt voor haar opvoeding. Omdat Pierre nog steeds op vrije voeten is, ondanks de forse beloning die op zijn hoofd staat, wordt zijn vader Etienne Durand opgepakt en een jaar later Marie. Het is het jaar 1730, ze is pas negentien jaar oud. Twee jaar later is het de beurt aan Pierre. Hij wordt in Montpellier opgehangen.
Marie komt in de Tour de Constance –Toren van Standvastigheid– terecht. Opmerkelijk is dat de toren al in de vijftiende eeuw deze naam kreeg, als herinnering aan een verre tante van de Franse koningen, Constance de France.
Het cachot heeft vele hugenoten zien komen en gaan. Zien gaan als doden, bezweken door ziekte of uitputting, soms echter als vrij mens omdat men „de leer van Luther en Calvijn heeft afgezworen.” In de periode tussen 1740 en 1743 worden er zeven afzweringen geregistreerd in Aigues-Mortes. De bekendste gevangene voor de komst van Marie is de hugenotenleider Abraham Mazel, die met een groep gevangenen op miraculeuze wijze weet te ontsnappen. Vanaf die tijd worden er alleen nog vrouwen gevangen gehouden.
Marie heeft enige status, omdat ze de zus is van een predikant-martelaar én omdat ze geletterd is en in het vervolg zal optreden als een soort secretaris en woordvoerder van de andere gevangen.
De Franse protestanten hebben internationale contacten, onder anderen met geloofsgenoten die zijn uitgeweken naar andere Europese landen. Er is sprake van een levendige correspondentie. Van Marie zijn vijftig brieven bewaard die ze schreef aan familieleden, weldoeners en aan bekende hugenoten die mogelijk een goed woordje voor haar konden doen. Door deze en andere correspondentie kunnen we ons een redelijk beeld vormen van het leven in de Tour.
Vanuit Londen schrijft ene Benjamin Du Plan in 1739 een oproep om de gevangen van Aigues-Mortes te gedenken. De stad is volgens hem „zo ongezond dat de meeste inwoners in de rouw zijn.” De gevangenen zijn vaak ziek. „Sommige vrouwen overleven dit afschuwelijke verblijf al tien, vijftien of twintig jaar, hetzij door hun krachtig gestel, hetzij doordat God ze bewaart om levende bewijzen te zijn van vroomheid, deugd en standvastigheid.”
De brieven van Marie zijn geschreven in een mooi regelmatig handschrift en in uitstekend Frans. Het zijn geen brieven waarin ze schrijft over persoonlijke zielservaringen, maar waarin ze getuigt van gelovige onderwerping aan Gods regering, van een doorkneed zijn in de Bijbel en van een leven van gebed.
Opvallend zijn haar belangstelling voor wat buiten de gevangenis gebeurt en haar praktische instelling. Vanuit de gevangenis probeert ze de (geld)zaken van de familie te regelen. Vreselijk hoe begerige familieleden en andere kennissen aanspraak proberen te maken op haar schamele bezittingen.
In het jaar 1740 schrijft Marie Durand namens negen andere vrouwen uit de streek Vivarais een brief aan de rijke vrouw Mademoiselle Peschaire, waarin ze deze meekt om liefdadigheid jegens de lijdende geloofsgenoten te tonen. „De ware christenen zullen niet veroordeeld worden omdat ze de zuiverheid van het Evangelie hebben verwaarloosd, maar omdat ze Jezus Christus niet in de gevangenis hebben bezocht in de personen van Zijn leden.”
Hartroerend zijn de liefdevolle brieven aan haar nicht Anne Durand, die in Genève woont. Een citaat uit een brief uit 1755: „De tijd schijnt ons lang te duren, en duurt ook lang, omdat wij van nature ongeduldig zijn. Ons vlees murmureert altijd. Maar mijn lieve dochter, laten we onze verkeerde driften doden.”
Diverse brieven worden gericht aan de predikant Paul Rabaut in Nîmes. In 1764, als er allerlei geruchten de ronde doen over hun vrijlating, schrijft Marie hem: „In naam van de ingewanden van de Goddelijke barmhartigheid, doe toch alles wat in uw vermogen ligt om ons uit dit vreselijke graf te verlossen.”
Door de bemiddeling van onder anderen de prins van Beauvau, die dan gouverneur is in de Languedoc, wordt Marie in 1768 vrijgelaten. Ze keert terug naar haar geboortehuis en leeft daar nog acht jaar, samen met Marie Vey, die ook meer dan dertig jaar in de Tour zat. De laatste jaren van haar leven wordt ze onderhouden door de Waalse kerk van Amsterdam.
Uit de, vaak gesmokkelde, correspondentie en uit de brieven aan haar nichtje komen Maries opofferende liefde en haar volhardend geloof naar voren. Ze beleed Gods genadige voorzienigheid, zelfs toen ze bittere teleurstellingen moest verwerken.
Het gebed om genade en het prijzen van Gods almacht dat het huis van de Durands tekende, stempelde het leven van Marie. Als zij het woordje ”weersta” in de steen van haar gevangenis grift, en zo de stenen laat spreken, zet zij de traditie van haar ouderlijk huis voort en geeft ze over de eeuwen en grenzen heen een getuigenis, en oproep door.