Wandelen in het spoor van mennonieten
Vluchtend voor zijn vervolgers zocht menig mennoniet vanaf de zestiende eeuw zijn toevlucht in de bergachtige streken van de Zwitserse Jura, een regio aan de Franse grens. Wandelaars kunnen er sporen vinden van de gelovigen die hier eeuwen geleden neerstreken.
Glibberen, klauteren en je vooral stevig aan de stalen kabel langs de bergwand vast blijven houden. Het is oppassen geblazen bij de haast loodrechte afdaling in de Creux de Glace. Dat is een 25 meter diep kloof, met onderin een minigletsjer. Beneden is het donker en kil, en de nevels boven maken het er niet zonniger op. Onder in de kloof ligt ijs. De diepe kloof is een van de bezienswaardigheden langs de Chemin des Anabaptistes, de ”Wandelroute van de anabaptisten”, ofwel wederdopers, dan wel mennonieten. De route loopt door het natuurpark Chasseral.
De mennonieten, genoemd naar de Nederlander Menno Simons (1496-1561), zijn voortgekomen uit de wederdopers. De mennonieten staan onder meer de volwassendoop voor en keren zich tegen (oorlogs)geweld. Zwitserland telt zo’n 2400 mennonieten. Dit jaar wordt herdacht dat de beweging 500 jaar bestaat.
Verbleven in de kille kloof langs de wandelroute in vroeger dagen mennonieten die zich verscholen voor hun vervolgers? Wie zal het zeggen. Inscripties in de bergwanden zouden daar op kunnen wijzen, maar blijven raadselachtig. Pastor Théophile-Rémy Frêne schreef in de buurt van de kloof in 1757: „Op 5 juli, ’s ochtends om twee uur, maakten we ons klaar om naar Chasseral te gaan, waar we na vier uur aankwamen. We zagen de zonsopgang en bezochten op de heenweg de Creux de Glace.”
Feit is in ieder geval dat de mennonieten in vroeger eeuwen een veilig heenkomen zochten in onder meer de Zwitserse Jura. In diverse landen werden de mennonieten vervolgd, onder meer om hun afwijzing van de kinderdoop.
Vanaf de zestiende en vooral de achttiende eeuw kwamen wederdopers naar de Jura. Ze pachtten in de Zwitserse grensregio landbouwgrond, maar waren ook actief als wever, smid of wagenmaker. Langs de wandelroute herinnert de bouwstijl van boerenwoningen aan het verblijf van mennonieten. Ze namen hun bouwgewoonten mee uit hun eerdere leefomgeving.
Een andere blikvanger langs de ”Wandelroute van de anabaptisten” in het beboste en heuvelachtige land is de ”Pont des Anabaptistes”, de Anabaptistenbrug. In vroeger dagen overbrugde de brug een diepe kloof. De mennonieten zouden tijdens hun zwerftochten gebruikgemaakt hebben van de brug en ’s nachts in de afgelegen kloof hun samenkomsten hebben gehouden. De destijds houten Anabaptistenbrug wordt in 1755 voor het eerst schriftelijk vermeld. De latere stenen brug bezweek in 1924.
Nu, op een nevelige en natte junidag, zijn werklui bezig om de bruggenhoofden van de historische stenen brug in ere te herstellen. Een van de arbeiders spuit stenen schoon en transporteert die via een lopende band naar zijn collega boven hem.
Michel Ummel, mennonitisch voorganger en gids, wijst op raadselachtige inscripties in de wanden van kloof onder de vroegere brug. Die zijn eeuwen geleden in de muur gekrast.
In het mennonietenarchief in de kapel Jean Gui (Corgémont), ook langs de wandelroute, bieden vergeelde, eeuwenoude boeken en geschriften achter glas en poppen gehuld in de toenmalige kledij inzicht in het verleden van de gelovigen. Voorganger Ummel wijst naar een soort persapparaat. „Daarmee kon je aardappelen vermalen, zodat je dat voedzame product makkelijker kon meenemen.”
In de archiefkelder bladert Ummel in een martelarenboek uit 1742. Hij verhaalt over Dirk Willems, een kernfiguur uit de doperse traditie. Omdat hij de kinderdoop afwees, werd hij in 1569 in het Nederlandse Asperen gearresteerd. Hem wachtte de brandstapel. Willems wist via het ijs uit zijn kerker te ontsnappen. De cipier die hem achternazat, zakte echter door het dunne ijs. Willems keerde op zijn schreden terug en redde de gevangenbewaarder. Die was zo dankbaar dat hij de doperse ketter wilde laten gaan. De burgemeester beval echter dat Willems alsnog ter dood moest worden veroordeeld. Hij stierf een pijnlijke verbrandingsdood. In gesprekken verwijst de mennonitische voorganger Ummel naar het verhaal over Dirk Willems. „Dan zeg ik: Wij zijn als die gevangenbewaarder in het koude water. God wil ons helpen.”
Anno nu hoeven de Zwitserse mennonieten de guillotine niet meer te vrezen. Dat betekent niet dat in de Jura alles koek en ei is. Terwijl voorganger Ummel zijn auto over de mistige wegen leidt, uit hij zijn zorgen over de verhouding tussen de noordelijke en de zuidelijke Jura. Fricties tussen naar onafhankelijkheid strevende Franstalige rooms-katholieken in het noorden en daartegenover Duitstalige protestanten (mennonieten) in het zuiden die contacten onderhouden met het Berner district. Dat weer tot ongenoegen van noordelijk Jura. Ummel trekt een vergelijking met België, waar het botst tussen Vlamingen en Walen.
Hij vertelt hoe mennonitische bouwwerken enkele tientallen jaren geleden doelwit waren van criminele acties. Tijdens de rit wijst hij op vlagemblemen op muren van huizen die wijzen op een nationalistische strijd.
Ummel worstelt met de problematiek. Veelbetekenend wijst hij naar zijn buik. „Er leven nog altijd onderbuikgevoelens, spanningen tussen mensen uit het noorden en die uit het zuiden van de Jura. Maar misschien zie ik het als oudere te somber in en maken de jongeren helemaal niet zo’n probleem meer van de verschillen. En die benadering is de goede weg.”
Gekruisigde Petrus in St. Ursanne
Met een beetje verbeelding zie je rijen monniken in lange pijen schrijden door de straatjes van Saint-Ursanne, in de Zwitserse grensregio Jura. Het stadje ademt eeuwenoude (kerk)geschiedenis.
„Kijk, daar zie je apostel Petrus, gekruisigd met zijn hoofd naar beneden.” In de romaans-gotische kapittelkerk van Saint-Ursanne wijst gids Liliane Vindret op een afbeelding aan de muur.
Tijdens een restauratie enkele decennia geleden kwamen muurschilderingen tevoorschijn. „Vroeger verfden de mensen alles over om op die manier te proberen ziekten te voorkomen.”
Het is geen sinecure om een eeuwenoude kerk, daterend uit de elfde eeuw, haar luister te laten behouden. Aan de buitenkant van het godshuis bewerkt de vrouw met handgereedschap een pilaar. „Er bestaat het gevaar van salpeteruitslag”, zegt de gids. „Restaurateurs willen niet dat zout de muren aanvreet.”
Bijzonder in de kloosterkerk is een reeks sarcofagen. „Dit is in Zwitserland de kerk met de meeste sarcofagen”, zegt Vindret terwijl ze op de stenen grafkisten wijst. „Met het oog op de jongste dag moeten de gezichten naar het oosten liggen.”
Saint-Ursanne, dat enkele honderden inwoners telt, kent tal van middeleeuwse gebouwen. Achter een dikke, donkere hardhouten deur, met daarin een minuscuul getralied raampje, op de marktplaats, verdwenen in vroeger tijden dieven en ander gespuis.
Eens per twee jaar komen tienduizenden mensen naar het stadje om een middeleeuws feest te houden. „Met middeleeuwse kleren”, zegt gids Vindret, wandelend door de oude straten van Saint-Ursanne, vernoemd naar de middeleeuwse monnik Ursicinus die in de kloosterkerk begraven ligt.
Pal langs Saint-Ursanne, dat gelegen is aan de voet van een hoge beboste rotsformatie, stroomt het riviertje de Doubs. Karakteristiek is de middeleeuwse brug over het riviertje. Midden op de brug staat een standbeeld van St. Jean Nepomucene, ofwel Johannes van Nepomuk. In zijn armen draagt hij een Christusbeeld. De veertiende-eeuwse rooms-katholieke heilige is onder meer brugpatroon. Zijn standbeeld staat bijvoorbeeld ook op de bekende Karelsbrug in Praag.
Het verhaal gaat dat de priester het aan de stok kreeg met koning Wenceslaus. Johannes van Nepomuk wilde vanwege het biechtgeheim de koning niet vertellen wat diens vrouw aan hem had opgebiecht. De koning vergramde. De priester werd van de Karelsbrug in de Moldau geworpen en stierf als martelaar.
Niet alleen Saint-Ursanne, ook het zo’n 50 kilometer zuidelijker gelegen Neuchâtel heeft oude papieren. Neuchâtel, gelegen aan het Meer van Neuchâtel, komt in het jaar 1011 voor het eerst in de annalen voor, vertelt gids Renate Lenggenhager tijdens een boottocht op het meer.
In vroeger dagen kreeg Neuchâtel duizenden vluchtende hugenoten binnen de poorten. „Sommigen kwamen, kregen te eten en gingen weer weg. Anderen bleven. Ze werden klerenmaker, houtsnijder, horlogemaker, of ze drukten Bijbels.”
Er bestond respect voor de toenmalige asielzoekers, betoogt gids Lenggenhager. „De kwaliteit van het werk van deze mensen was hoog. Dat is een heel ander verhaal dan de problemen die Zwitserland nu heeft met mensen die vanuit de Balkan naar ons land komen en voor problemen zorgen.”
Neuchâtel (zo’n 33.000 inwoners) kent meer dan honderd oude fonteinen, de oudste dateert van 1545. „Zo konden de huisvrouwen snel water halen”, vertelt Lenggenhager tijdens een stadwandeling. „En bij brand kon water uit de bassins worden gehaald.”
De Reformatie kreeg in Neuchâtel voet aan de grond. Kerkhervormer Guillaume Farel (1489-1565), bondgenoot van Calvijn, stichtte in de kantons Neuchâtel, Bern, Genève en Vaud de gereformeerde kerk. Hoog in de oude stad, waar je ver over het meer kunt uitkijken, heft de gebeeldhouwde Farel Gods Woord boven zijn hoofd. Lenggenhager: „Hij houdt de Bijbel als een zwaard in handen.”