”De schorre laatste bazuin” beschouwt theologie achter romanserie
De opname van de gemeente, de grote verdrukking, het duizendjarig rijk. Allemaal zaken die in de populaire romanserie ”De laatste bazuin” aan de orde komen. Hoe zit het eigenlijk met de theologie achter deze verhalen? Daarover schreef drs. W. Wierenga het boekje ”De schorre laatste bazuin”.
Er is veel goeds te zeggen van ”De schorre laatste bazuin”. Dat betreft dan met name de kritische houding waarmee de auteur, vrijgemaakt gereformeerd emeritus predikant, de toekomstverwachting van de zogenaamde dispensationalisten benadert.
De opvattingen van deze dispensationalisten hebben enorm aan populariteit gewonnen door de bekende romanserie ”De laatste bazuin” (oorspronkelijke titel: ”Left behind”), geschreven door de Amerikanen Tim Lahaye en Jerry B. Jenkins, die geheel op dit gedachtegoed stoelt.
Wierenga geeft in heldere stijl een goede weergave van de hoofdlijnen van de dispensationalistische leer, zoals deze met name in Amerika in het voetspoor van J. N. Darby (1800-1882) is ontwikkeld. Zo schrijft hij over de ”Opname van de gemeente”, over de komende ”grote verdrukking” na de opname, over de komst van het duizendjarig vrederijk enzovoort.
Naar mijn mening toont de auteur overtuigend aan dat deze hele constructie op onjuiste exegese en gebrekkige hermeneutiek berust. De dispensationalistische visie leidt ook tot verschillende ongerijmdheden, zoals het samenleven van gelovigen met een verheerlijkt lichaam met een andere grote menige van gelovigen in en om het aardse Jeruzalem die nog een sterfelijk lichaam hebben. Een ander voorbeeld is de herinvoering van de offerdienst in een herbouwde tempel gedurende het millennium, of de theorie van het aan Israël aangeboden, maar door het volk afgewezen koninkrijk, waardoor onverwachts het tijdperk van de kerk tot stand zou zijn gekomen.
Het is een verademing tegenover al deze speculaties de nuchtere Bijbeluitleg van Wierenga te lezen. Hij geeft die overigens pas nadat hij zijn ‘tegenstanders’ eerst heeft laten uitpraten en zonder hen allemaal over één kam te scheren. Zo maakt hij onderscheid tussen de eerste en de latere dispensationalisten en geeft aan waar laatstgenoemden afstand hebben genomen van al te extreme opvattingen van hun voortrekkers.
Wie in kort bestek geïnformeerd wil worden over de theologie achter de bekende romanserie, kan in deze brochure goed terecht en krijgt dan tegelijkertijd een goed tegenwicht aangereikt. Daarbij houdt de auteur gelukkig afstand van een vergeestelijkende, spiritualiserende uitleg van de profetieën die geen recht doet aan de materiële kant van het door God geschonken en aangekondigde heil: een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waarop gerechtigheid woont. Hoewel, hier begin ik toch te aarzelen, want op beslissende punten gaat Wierenga naar mijn overtuiging ook zelf in de fout.
Helaas blijkt hij zich niet te hebben kunnen ontworstelen aan de vervangingstheologie die hem van huis uit is bijgebracht. Hij wil zo niet genoemd worden, maar is toch echt een vervangingstheoloog, omdat hij de bijzondere plaats van het Joodse volk in Gods voortgaande heilshandelen ontkent.
Terecht benadrukt hij dat de geschriften van het Oude Testament christocentrisch gelezen moeten worden. De Schriften getuigen van Christus en zijn in Hem vervuld. Maar deze Christus is wél de Messias van Israël, Die allereerst voor de verloren schapen van het huis Israëls is gekomen en Die het beloofde koninkrijk aan Israël zal heroprichten.
Heeft het Joodse volk dan niet alle voorrechten verspeeld door Hem te verwerpen? Neen, want op de grote pinksterdag stortte Christus vanuit de hemel de Geest uit op 3000 Joden en Jodengenoten als vertegenwoordigers van het oude verbondsvolk. De heidenen komen pas in Handelingen 8 en 10 in het vizier. Het verbond met Abraham is niet afgeschaft, maar verbreed.
Wierenga betoogt: „Christus is uiteindelijk Israël.” Daarop zeg ik: Jawel, de getrouwe rest, de ”Ebed Jahwe”, is inderdaad in Hem belichaamd, maar dan ook weer ten dienste van het geheel, met het oog op het behoud van heel het volk. Daarom heeft het Joodse volk juist om Christus’ wil blijvend een bijzondere plek in het hart van de verkiezende God en kun je niet zeggen dat Jeruzalem en het beloofde land geen bijzondere rol meer spelen in de voortgaande geschiedenis. Welke rol? Hier past grote bescheidenheid, want wij kunnen Gods scenario niet invullen. Maar dat Zijn trouw aan Israël nooit wordt gekrenkt, staat vast.
Terecht neemt Wierenga in een tweetal bijlagen afstand van de opvattingen van twee auteurs die eerder over dit onderwerp schreven: G. A. van der Spek-Begemann (die naar een tweewegenleer neigt) en drs. J. van Barneveld (die de heilshistorische component in zijn Bijbeluitleg miskent). Maar waarom heeft hij geen kennis genomen van de inzichten van bijvoorbeeld het Centrum voor Israël Studies? Je behoeft geen chiliast en al helemaal geen dispensationalist te zijn om toch een heilrijke toekomst voor het volk Israël te verwachten in de lijn van wat Paulus schrijft in Romeinen 9-11. Waarbij laatstgenoemde hoofdstukken echt niet zo minimalistisch spreken over de hoop voor Israël als Wierenga het doet voorkomen.
De mannen van de Nadere Reformatie en de puriteinen hebben vanuit hun geloof in de verkiezende God een heel wat helderder geluid laten klinken over de hoop voor „gans Israël.” De dissertatie over deze materie van de hand van dr. M. van Campen (”Gans Israël”) miste ik node in de literatuurlijst. Jammer dat ik al met al toch moet spreken van een schorre reactie op een schorre bazuin.
Boekgegevens