Bidden en danken
Het gebeurde in Rotterdam. Daar werd een man, een dronkenlap, krachtdadig bekeerd. Van de kroeg naar de kerk. Zijn verandering was ook een vernieuwing van de „oude mens der zonde.” Hij kwam onder de waarheid, kreeg een goede opgang onder Gods kinderen en werd een trouw bezoeker van een gezelschap. Dacht klein van zichzelf, sprak groot van de Heere. Ootmoedig!
Totdat… op een avond werd hij gesignaleerd. In kennelijke toestand. Beneveld hing hij om een lantaarnpaal. Het werd bekend onder zijn vrienden. Toch ging hij kort daarna weer naar het gezelschap. Daar wilden de gesprekken niet vlotten. De sfeer was anders dan voorheen. Men betrok hem niet bij de gesprekken. Steelse blikken werden op hem geworpen. Hij voelde zich een ban in het leger.
Toen keek hij het gezelschap aan, terwijl hij zijn broekspijpen opstroopte. Hij vertelde onder tranen hoe moeilijk hij het met zijn boezemzonde had. Als bewijs liet hij zijn roodontvelde knieën zien. Stukgebeden, de laatste weken. Smekend om vergeving aan de genadetroon. Drinken werd bidden.
Aan dit voorval moest ik denken toen bij een van onze kinderen een metselaar aan het werk was. Die man had dikke, rubberen kniestukken. „Die moet ik wel hebben, ik zit een groot deel van de dag op mijn knieën. Daar zult u geen last van hebben”, zei hij. De man had gelijk. Als we eens zouden optellen hoeveel uur (?) per week wij bidden en dat aantal zouden afzetten tegen alle beschikbare tijd… Beschamend, vrees ik.
Lange gebeden zijn niet hetzelfde als Gode welgevallige gebeden. Over het zogenaamde grote gebed in de kerk zei eens een predikant dat we daardoor ook de duivel in de kerk kunnen bidden. Het woord van de apostel ”Bidt zonder ophouden”, dient niet letterlijk te worden opgevat. Van dominee L. G. C. Ledeboer uit Benthuizen (1808-1863) is bekend dat hij eens een kindergebedje deed aan tafel. De deftige familie bij wie hij zou eten, wist dat Ledeboer lang kon bidden en had uit voorzorg alle schalen afgedekt, om het eten warm te houden. Ds. Ledeboer bad toen: „Heere, zegen deze spijze, amen.”
Maarten Luther zat bij zijn kapper, Peter Westerdorf. Die vroeg hem hoe hij beter zou kunnen bidden. Luther antwoordde per brief. Daarin maakte hij vergelijkingen tussen knippen en bidden. Een kapper houdt zijn gedachten bij het werk en richt zijn ogen op scheermes en schaar. Als hij te veel zou praten, loopt hij het risico een stuk oor mee te nemen.
Het langste gebed in de Bijbel duurt ongeveer zes minuten: het gebed van Salomo bij de inwijding van de tempel. En het kortste enkele seconden, het gebed van Mozes voor Mirjam: „O Heere, genees haar toch.”
Ouderling Leendert Potappel moest eens danken voor de maaltijd. Ds. J. Fraanje was erbij, hij zou die middag preken. ’t Was hoog tijd om naar de kerk te gaan. Potappel dankte lang, te lang. Toen zei ds. Fraanje midden onder het gebed: „Leen, ’t is tijd hoor, amen!”
Dit was in Poortvliet, op een bid- of dankdag.