Bijzonder onderwijs hoeft zich niet ongerust te maken
Als het personeelsbeleid van scholen voor bijzonder onderwijs in overeenstemming is met de Algemene wet gelijke behandeling, kunnen ze niet worden verplicht om personeel aan te nemen dat de verwezenlijking van de grondslag in de weg staat, betoogt Rob Kooijman.
Volgens prof. Zoontjens (RD 7-7) is de uitspraak van de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) in het conflict tussen Het Schatrijk en een sollicitante „begrijpelijk en aanvaardbaar.” Daar valt echter wel wat op af te dingen.
Terecht maakt prof. Zoontjens het onderscheid tussen geloofsopvattingen en het zich ernaar gedragen via leefregels, instituties en activiteiten: leer en leven. De Algemene wet gelijke behandeling maakt dat onderscheid ook. In artikel 5 is bepaald dat een instelling van bijzonder onderwijs onder bepaalde voorwaarden de vrijheid heeft om eisen te stellen aan alle medewerkers en ten aanzien van niet-lesgebonden activiteiten. Deze eisen mogen niet leiden tot onderscheid op grond van het enkele feit van bijvoorbeeld homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat.
De grond geloofsopvattingen staat er niet bij. Scholen voor bijzonder onderwijs mogen dus op grond van de Algemene wet gelijke behandeling direct onderscheid maken naar geloofsopvattingen. Consistentie van beleid en noodzaak van de functie-eis moeten worden aangetoond, maar dat levert veelal geen grote problemen op. Ook bij de evangelische basisschool niet.
Gedrag
Scholen voor bijzonder onderwijs mogen echter geen direct onderscheid maken op grond van gedrag, van het naar de geloofsopvattingen leven, als die opvattingen het homoseksuele gedrag of de burgerlijke staat betreffen. De functie-eis van het ernaar moeten leven leidt dan tot een verboden onderscheid. Onderscheid daarop mag daarentegen weer wel als er sprake is van ”bijkomende omstandigheden”, een daarvan is genoeg.
Wat deed basisschool Het Schatrijk? De school wees de sollicitante af op grond van het ongehuwd maken van een wereldreis met haar vriend. Op grond van haar burgerlijke staat dus. De school wees haar daarnaast ook af op grond van het feit dat zij de geloofsopvattingen van de school niet deelde. Dat laatste voerde de school op als bijkomende omstandigheid.
Het is juist dat de Commissie Gelijke Behandeling dat onaanvaardbaar vindt. Het moet bij bijkomende omstandigheden immers gaan om gedrag, en wel om gedrag dat in een zeker verband staat met het enkele feit, en uiteraard niet onder het enkele feit zelf valt.
Een concreet voorbeeld van een bijkomende omstandigheid kan niemand geven. Ook de CGB en de wetgever niet. Misschien dat meedoen aan de Gaypride in Amsterdam er eentje is met betrekking tot homoseksuele gerichtheid? Dat het bijzonder onderwijs met de enkelefeitconstructie meer bescherming zou hebben dan zonder, kan daarom moeilijk worden volgehouden. Het schrappen van de ”bijkomende omstandigheden-regel” kan geen kwaad.
Konijn
De school maakt dus onderscheid op grond van het enkele feit van de burgerlijke staat van de sollicitant, verboden onderscheid dus. Onjuist en daarom onaanvaardbaar is echter een andere uitspraak van de CGB, een oordeel dat prof. Zoontjens niet bespreekt.
De CGB tovert een konijn uit de hoge hoed als zij oordeelt dat de school ook verboden onderscheid maakt op grond van godsdienst. De commissie ging er namelijk van uit dat het bij godsdienst in dit geval gaat om geloofsopvattingen: „De commissie stelt vast dat verweerster bij de afwijzing van verzoekster direct verwijst naar de geloofsovertuiging casu quo geloofsopvattingen van verzoekster.”
Dat is geen verboden grond van onderscheid. Verboden is de functie-eis. De eis dat er ook naar die opvattingen van de school moet worden geleefd. Dat gaat in dit geval dus over het huwelijk, over de burgerlijke staat. Die functie-eis leidt tot het verboden onderscheid op grond van het enkele feit van burgerlijke staat. Namelijk dat de sollicitante niet ongehuwd met haar vriend op wereldreis mag gaan.
Gerust
De school maakt met zijn beleid dus een verboden en een niet-verboden onderscheid. Dat beleid moet vanwege dat verboden onderscheid worden aangepast. Maakt dat iets uit? Nee. Het niet verboden onderscheid heeft hetzelfde resultaat, want de sollicitante wordt dan afgewezen op grond van haar geloofsopvattingen. Het moet overigens raar lopen als iemand opvattingen deelt en die oprecht en geloofwaardig wil overdragen op leerlingen, en zich er vervolgens zelf niet naar gedraagt. Nog een reden waarom het schrappen van de ”bijkomende omstandigheden”-regel geen kwaad kan.
Je zou overigens omgekeerd ook kunnen redeneren dat scholen voor bijzonder onderwijs in zo’n geval net zo goed onderscheid moeten kunnen maken op grond van het enkele feit. In feite erkent de commissie dat ook. De enkelefeitconstructie zou namelijk volgens de CGB haar beschermende functie voor sollicitanten verliezen als geloofsopvattingen als bijkomende omstandigheden zouden gelden. De commissie gaat er dan namelijk van uit dat personen met bijvoorbeeld homoseksueel gedrag geloofsopvattingen hebben die daarmee in overeenstemming zijn, en dus afwijken van de school.
Kortom, bijzondere scholen kunnen gerust zijn. Als hun personeelsbeleid in overeenstemming is met de Algemene wet gelijke behandeling kunnen ze onderscheid maken naar geloofsopvattingen. Dat lijkt mij voldoende om geen personeel te krijgen dat de verwezenlijking van de grondslag in de weg staat.
De auteur is juridisch en wetenschapshistorisch onderzoeker.