Kerk in Oost-Friesland ging eigen weg
Bijna nergens in Europa staat zo veel middeleeuws kerkinterieur als in Noord-Duitsland. De lutheranen in Oost-Friesland, net over de grens met Groningen, lieten veel zoals het was. Calvinisten gingen veel radicaler te werk: ze sloopten de altaren, verwijderden alle heiligenbeelden en kalkten rijkversierde muren en plafonds smetteloos wit.
De Groningse onderzoekers dr. Justin Kroesen en dr. Regnerus Steensma, die een boek schreven over middeleeuwse kerkinterieurs in Oost-Friesland (Duitsland), spreken over de „bewarende kracht van het lutheranisme.” Hoewel de lutheranen na de Reformatie van 1529 vrijwel overal de zijaltaren en heiligenbeelden verwijderden, lieten zij vele andere stukken ongemoeid.
Dat had mede te maken met de theologische opvattingen van Luther. De kerkhervormer uit Wittenberg wilde vasthouden aan de werkelijke aanwezigheid van Christus in het heilig avondmaal, hoewel brood naar zijn opvatting brood blijft en wijn wijn. In de lutherse kerken bleef het altaar daarom staan. In de calvinistische kerken verdween het altaar, omdat Calvijn van mening was dat een eenvoudige tafel voor de gedachtenismaaltijd voldoende was.
Een belangrijk discussiepunt tijdens de Reformatie betrof de aanwezigheid van gebeeldhouwde en geschilderde beelden. Met name de verering van de vele heiligen was de hervormers een doorn in het oog. Toch wilde Luther niet direct alle voorstellingen uit de kerken verbannen. „Hij vond dat de gelovige niet zonder de voorstellingen van God, Christus en de Bijbelse verhalen kon, en daarom had hij geen bezwaar tegen beelden in de kerken, dit onder het voorbehoud dat er een zuiver gebruik van gemaakt zou worden.”
Volgens Kroesen en Steensma propageerde de Duitse theoloog Johannes Bugenhagen een liberaal beeldbeleid in de geest van Luther. Hij liet dat in 1529 vastleggen in de kerkorde van Hamburg en in 1531 in die van Lübeck. Bugenhagen bepaalde daarmee in sterke mate het beleid in Sleeswijk-Holstein en delen van Nedersaksen, waaronder Oost-Friesland. „Bilder de nicht hinderlick sint in der karcken, late wi staen”, stelde hij.
Bugenhagen wilde geen beeldenstorm. Als er al beelden verwijderd moesten worden, dan op last van de overheid en op ordentelijke wijze. In veel lutherse kerken werden de beelden niet vernietigd, maar op de zolder of in de gewelven van de kerk opgeslagen.
Beeldenstorm
Oost-Friesland ging in 1529 over tot het lutheranisme. Graaf Enno seculariseerde in dat jaar de kloosters en liet beslag leggen op de kerkelijke voorwerpen van edelmetaal. Uit de opbrengst van het omgesmolten metaal kon hij zijn soldaten betalen.
De lutherse Enno ondervond sterke tegenstand van de calvinistische gereformeerden, die veel invloed hadden in het westelijke deel van Oost-Friesland. Zo adviseerde Johannes à Lasco uit Emden om de kerken in gereformeerde zin te zuiveren van alles wat aan de rooms-katholieke leer herinnerde.
Het stadsbestuur van Emden liet alle beelden en andere voorstellingen uit de kerken verwijderen. Volgens Kroesen en Steensma bleef de gereformeerde bevolking nog lang een afkeer houden van voorstellingen uit de rooms-katholieke tijd. „Op 2 februari 1624 werd een schilderij van Maria met Kind, dat nog in de bibliotheek van de Grote Kerk stond, op last van de kerkenraad verbrand. Het aanbod van de schilder Hans van Conixloo om het stuk te kopen voor 30 gulden, sloeg men af.”
Wat ook uit de kerken moest verdwijnen, was de beschildering van muren en gewelven met Bijbelse voorstellingen en taferelen van het laatste oordeel. Dat was echter niet altijd even gemakkelijk, aldus de Groningse onderzoekers, zeker niet als het ging om schilderingen op gewelven. „Vaak zal men wat de hoger geplaatste afbeeldingen betreft, gewacht hebben tot de kerk weer eens gewit moest worden.” In Norden gebeurde dat in de Ludgerikerk pas rond 1550.
De overgang naar de lutherse kerkelijke praktijk voltrok zich niet van de ene op de andere dag. „Het volk, en ook verscheidene geestelijken, waren gehecht aan de oude gebruiken en schaften die niet direct af.”
Zo klaagde ds. Gellius Faber in 1554 in een brief aan gravin Anna over misstanden in de kerk in Norden. Op zon- en feestdagen zong men de vespers en de metten, responsorium en introïtus van de mis „nach päpstlicher Weise in lateinischer Sprache, die dem Volke unbekannt ist, gegen die Lehre des Paulus nach 1. Kor. 14.” De predikant sprak bezweringen uit en maakte kruistekens op het voorhoofd en de borst van kinderen om de duivel uit hen te verdrijven.
In 1574 werd voor Harlingerland een nieuwe kerkorde ingevoerd, waarin de pastores opgeroepen werden zich te keren tegen toverij en magie en waarin verboden werd om in het vervolg nog het feest van Maria Hemelvaart te vieren, omdat dit feest werd beschouwd als een uitvinding van de antichrist.
Rijk bedeeld
Kroesen en Steensma concluderen in hun boek dat het Oost-Friese schiereiland met 132 middeleeuwse kerken tamelijk rijk bedeeld is. In de middeleeuwen vormde het gebied aan weerszijden van de Eemsmonding één cultuurlandschap, maar met de Reformatie gingen beide regio’s een eigen weg, waarbij er in Groningen veel meer verloren ging dan in Oost-Friesland. „Dit betekent dat de Oost-Friese kerken tot op zekere hoogte laten zien hoe we ons het interieur van de Groninger kerken aan het eind van de middeleeuwen moeten voorstellen, uitgerust met gotische altaarstukken, sacramentstorens en doopvonten.”
Mede n.a.v. ”Kirchen in Ostfriesland und ihr mittelalterliche Ausstattung”, Justin Kroesen en Regneris Steensma; uitg. Michael Imhof Verlag, Petersberg, 2011; ISBN 9783865681591; 272 blz.; € 39,95. Dit is het eerste deel van een serie over kerken in Oost-Friesland (Duitsland). Volgende week vrijdag deel 2.