Bij kerkelijke verkiezingen kruipt het vlees ertussen
Een van de aspecten van het kerkelijk leven is het verkiezen van ambtsdragers of, zoals in sommige hersteld hervormde gemeenten, het verkiezen van notabelen die op hun beurt de kerkvoogden kiezen.
Het probleem bij verkiezingen is altijd dat het vlees ertussen kruipt. Bij het lot mogen we werkelijk zeggen: „Het lot wordt in de schoot geworpen maar het beleid daarvan is van de Heere.”
Het werpen van het lot is dunkt me de meest Schriftuurlijke weg, gezien Handelingen 1:26. In de praktijk gebeurt het slechts in uitzonderingsgevallen. Bij de amish functioneert het nog steeds. Het kiezen van ambtsdragers heeft bij hen plaats na de bediening van het heilig avondmaal als de gemeente in vrede bijeen is. Een diaken neemt daarna plaats in een kamertje en de leden van de gemeente fluisteren in het voorbijgaan de naam van het mannelijk gemeentelid dat hun voorkeur heeft. Zij die drie of meer stemmen hebben worden kandidaat gesteld en moeten vooraf beloven de benoeming aan te nemen wanneer zij gestemd zullen worden. Meestal zijn dat er zes of zeven. Er worden dan evenzoveel liedboeken neergelegd met in een daarvan een briefje met een Bijbeltekst. Niemand weet in welk liedboek. Degene die het liedboek met de tekst pakt is verkozen.
Heel apart was de verkiezing van de latere ds. P. Honkoop tot ouderling in Nieuwerkerk aan den IJssel. Apart en toch zo heel eerlijk. Bij de telling van de stembriefjes bleek dat iedereen Honkoop had gestemd. Hij bleek zichzelf ook gekozen te hebben. Dit veroorzaakte natuurlijk hilariteit op de vergadering. Honkoop schaamde zich daar niet voor. Hij wist van ’s hemelswege dat hij het moest worden. Hij reageerde daarom: „Wat denk je, als de Heere nu zegt dat ik het moet worden, moet ik dan een ander stemmen?” Daarom geen andere naam, geen blanco maar Pieter Honkoop.
Toen hij later predikant werd in Rijssen zei zijn plaatselijke hervormde collega ds. W. van Tuyl over een preek die hij van hem beluisterde dat hij voor exegese een drie kreeg maar voor zijn Christusprediking een tien plus. Dat was ook van toepassing op die stemmingsvergadering. Naar de gewone wijze van doen sloeg hij een slecht figuur, maar het kwam voort uit ongekunstelde vroomheid.
Bij de verkiezing van notabelen gebeurde het in Beusichem in 1872 dat ene heer Van der Heiden niet mocht stemmen. Hem was het stemrecht ontnomen omdat zijn gezin geneeskundige onderstand van een armenbestuur genoot. Ik heb wel meegemaakt dat men niet mocht stemmen omdat men niet aan de kerkelijke financiele verplichtingen had voldaan. Maar dit was duidelijk discriminatie.
In 1924 kozen in Beusichem de notabelen een nieuwe kerkvoogd. De ene kandidaat heette Van Zanten en de andere Van Santen. Voor een van de notabelen waren beiden niet acceptabel. Hij schreef een rijmpje op zijn stembriefje:
Of men Van Zanten schrijft met een S of met een Z. Dat hindert voor mij geen pet. Een van de twee komt er wel in. Maar beiden zijn ze niet naar mijn zin.