Opinie

Ontwikkelingshulp moet bedrijfsmatiger

Men kan niet van weelde genieten als deze alleen te vinden is op een eiland in een zee van armoede. En die armoede bestaat nog steeds, poneert ir. H. Kievit

17 June 2003 15:43Gewijzigd op 14 November 2020 00:23

„Meer dan één miljard wereldburgers moeten zien rond te komen van minder dan één dollar per dag - wie van ons kan zich daar bij benadering een voorstelling van maken? Wij leven in een wereld waarin de 200 rijkste wereldburgers samen meer bezitten dan de 2 miljard armsten, mensen voor wie economische vrijheid een inhoudsloze abstractie is”, aldus ING-bestuurder Rinnooy Kan recent in zijn Bevrijdingslezing. Dit feit ligt er, ondanks alle ontwikkelingshulp die al jaren wordt gegeven.

De ontwikkelingssamenwerking is een grote eigen bedrijfstak geworden, waarin jaarlijks miljarden omgaan. Kritiek op ontwikkelingshulp is de laatste jaren fors toegenomen, omdat de effectiviteit moeilijk te meten is in termen van duurzame economische leefbaarheid. Ook is de kloof tussen arm en rijk nog steeds zeer groot. Zij groeit zelfs, door economische en technische mondialisering.

Recent pleitte de Leidse hoogleraar Emmer in het NRC Handelsblad ervoor om het geld van ontwikkelingshulp te gebruiken voor het weghalen van de importbeperkingen voor de Europese markt. Dit zou de handelsbetrekkingen met ontwikkelingslanden stimuleren en daarbij hun duurzame economische ontwikkeling.

Goede internationale marktwerking en het stimuleren van interne factoren als ondernemerschap in een ontwikkelingsland helpen meer dan grootschalige hulpprogramma’s. Individuele stimulering van verantwoordelijkheidsgevoel en eigenwaarde in de maatschappij van onderaf is heilzaam.

Mensen uit de welvarender regio’s in het Noorden gaan via particuliere organisaties (economische) verbanden aan met mensen uit zuidelijke landen. In deze samenwerking slecht men infrastructurele obstakels en draagt men kennis over. Prof. De la Rive Box van Universiteit Maastricht noemt dit „civilaterale transformatie.” Samenwerken tussen burgers. In deze samenleving met een sterk „maatschappelijk middenveld” (”civil society” genoemd) nemen de mensen zelf initiatieven en pakken hun verantwoordelijkheid op. Zij fungeert als een kweekvijver voor sociaal kapitaal.

Reeds in de jaren ’90 onderkende prof. Goudzwaard, reagerend op de Herijkingsnota van de toenmalige minister Pronk, rollen voor particuliere ontwikkelingsorganisaties. Hij dacht daarbij aan het overdragen van kennis, het strijden tegen onderdrukkende machten, het opbouwen van het maatschappelijk middenveld, het herstellen van verantwoordelijkheden en aan de bankiersrol om geld te lenen in plaats van te geven.

Dit verstrekken van kleinschalige leningen voor het opzetten van een kleine onderneming zoals een naaiatelier of een lasbedrijfje als loopplank om uit de armoede te geraken, is als het aanreiken van de spreekwoordelijke hengel en de kennis van het vissen in plaats van het geven van vis. Men stelt hierdoor vertrouwen in de mensen en leent geld zonder wederkerige afhankelijkheden te creëren.

Corrigerende rol

Dr. Govert Buijs beschrijft in het boek ”Als olifanten vechten, dan vertrappen ze het gras” (2001) een recente visie op ontwikkelingssamenwerking, ontstaan na de val van de Berlijnse muur. Dit is het model van een driehoek, waarin de staat, de markt en het maatschappelijke middenveld deelnemen. Het gaat uit van meer marktwerking dan in de verzorgingsstaat. Voor de overheid en ander internationale politieke organen is echter wel een corrigerende rol ten aanzien van de markt weggelegd. Mensen nemen initiatieven die hun overtuigingen en gewoontes, passiviteit en daadkracht combineren met de structurerende invloed van de overheid en met meer marktwerking.

Deze visie van het stimuleren van de markteconomie heeft oude papieren. De mening dat het lenigen van noden van de armen door de overheid een verkeerde uitwerking kan hebben, werd volgens Martin Morse Wooster, wetenschappelijk onderzoeker aan het Capital Research Center in Washington, al gehuldigd door Tocqueville. „Hij was de eerste belangrijke intellectueel die begreep dat overheidshulp voor de armen meer kwaad dan goed doet.”

De Franse graaf Alexis de Tocqueville (1805-1859) schreef in 1835 in zijn boek ”Memoire about pauperism” dat de succesvolle negentiende eeuwse Engelse economie juist een omvangrijke groep van armen bezat. Tijdens zijn reizen naar Engeland zag hij een systeem van publieke liefdadigheid met minder wenselijke morele en sociale gevolgen. De sociale wetgeving verving de kerkelijke en particuliere liefdadigheid. Rijken gaven van hun overvloed, maar in deze filantropische goedigheid ontbrak volgens Tocqueville de basale notie dat mensen voor hun levensonderhoud moeten werken om hun omstandigheden te verbeteren. Anders leidt de staat hen tot een leven van ledigheid en zorgeloosheid en blijvende afhankelijkheid.

Tocqueville pleitte ook voor hulp waarin de morele band tussen de gever en ontvanger overeind bleef. Niet de anonimiteit, waarin de belastingbetaler de bijdrage overmaakt en de ontvanger geen dankbaarheid hoeft te tonen, maar een soort recht heeft op dit geld.

Ook C. S. Lewis wees in zijn essay ”Gewilligheid der slaven in de welvaartstaat” (1958) dat sociale zekerheid in een land de zelfredzaamheid van mensen wegneemt. Het moedigt niet aan om van de vruchten van eigen arbeid te genieten en geld te sparen voor de nakomelingen.

Misverstand

De huidige minister van Ontwikkelingssamenwerking Van Ardenne bepleit ook een eerlijker stelsel van internationale handelsregels en meer ruimte voor marktwerking. Dit vergroot de mogelijkheden om producten uit ontwikkelingslanden op Europese markten te verkopen.

Maar er ligt volgens hem ook nog veel werk in de ontwikkelingslanden zelf. „In die landen laat de marktwerking nog veel te wensen over door instabiliteit van het politieke systeem, door illegale praktijken van lokale krijgsheren en door hun zakenpartners in de westerse wereld. Ook het aanpakken van infrastructurele problemen, zoals het ontbreken van goede wegen, havens, spoorlijnen, en het vastleggen van eigendomsregister, helpt sterk, naast een gezonde bevolking, publieke controle op de regering door vrije pers en rekenkamer.”

De minister doet ook een beroep op de particuliere kapitaalmarkt om maatschappelijk te investeren in de armste landen, die zelf geen investeringsmiddelen bezitten. Is het streven naar marktwerking en stimulering van verantwoordelijkheid dan de bekende Haarlemmer olie? Buijs waarschuwt voor een „hardnekkig misverstand dat het gaat om mensen en hun eigen initiatieven. De overheid kan niet werken met algemene recepten van een snufje góéd bestuur, met een flinke scheut marktwerking alsmede een dosis ”verkleining overheidssector”, en alles royaal overgoten met een initiatieven uit het maatschappelijk middenveld, en de vorming van menselijk kapitaal. Hooguit erkent de overheid en de markt initiatieven vanuit de burgerij en doet men zo veel als op hun terrein mogelijk is om voorwaarden te scheppen voor die eigen rol.”

Ontwikkelingssamenwerking vergt dan bundeling van gezamenlijke lokale acties in het aangaan van verbanden met rijkere landen en organisaties. Ter onderstreping van de gezamenlijkheid en het nastreven van meerdere doelen dan alleen winst heeft een ondernemingsvorm als de coöperatie oude papieren. Behalve voor de sociale en de economische doelen zorgt men tevens voor een goed sociaal draagvlak en voor maximale betrokkenheid. Dit heeft zeker voordelen, aangezien verhoging van de welvaart niet altijd in winstcijfers is uit te drukken. Het werk van mensen is niet altijd te meten in cijfermatige prestaties. Financieel rendement telt nog steeds, maar ook hoort men steeds vaker de roep naar een kwalitatief goede meetmethode voor sociaal rendement.

Veel denkwerk gebeurt er om nieuwe stappen van duurzame vormen van ontwikkelingswerk te realiseren. Het nastreven van een bedrijfsmatiger wijze van ontwikkelingssamenwerking verdient zeker een pleidooi. Zonder daarbij een eigen taak voor ontwikkelingshulp uit het oog te verliezen. Acute noodhulp en armoede zullen ook altijd bestreden moeten worden.

De christelijke ontwikkelingshulporganisatie Woord & Daad heeft zich altijd op uitnemende wijze gericht op het lenigen van de directe nood van de armen, naast op het opbouwen van andere activiteiten als onderwijs en zorg. Recent nam zij de volgende innovatieve stap door het opzetten van een ondernemersplatform, waarin bedrijven de mogelijkheid krijgen hun expertise, middelen en kennis direct in te zetten voor de armen. Uitgebreide kennis van ontwikkelingssamenwerking wordt hier gepaard met bedrijfsmatige aanpak.

Het stimuleren van verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid en opbouw van duurzame economische activiteiten vormt een deel van de opdracht om de aarde te bebouwen en te bewaren, ook in het helpen van onze verre naaste. Niet om daarmee ongebreideld materialisme en hebzuchtige behoeften te stimuleren. Jacob Cats sprak reeds: „Hij is niet arm, die weinig heeft, maar die met veel begeren leeft.” Maar wel om de verre naaste een duurzame toekomst te geven in materiële zaken, en om hem als de gelegenheid zich voordoet een getuigenis van en uit Gods Woord mee te geven.

De auteur is lid van de coördinatiegroep ondernemersplatform Woord & Daad en schrijft deze bijdrage op persoonlijke titel.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer