Historicus Van Deursen wil recht doen aan de gestorvenen
De bekende historicus A. Th. van Deursen hoopt deze week 80 te worden. Een terugblik met hem op zijn omvangrijke werk.
Trijn Willems uit Ursem heeft nooit willen deugen. Het was geen zwakheid, het was moedwil dat ze telkens weer in opspraak kwam.” Zo begint het boek ”Een dorp in de polder. Graft in de 17de eeuw” van de bekende emeritus hoogleraar van de Vrije Universiteit A. Th. van Deursen. Willems was geen belangrijk figuur, over haar is zelfs nauwelijks iets bekend, maar ze heeft in het werk van Van Deursen met veel andere ”kleine luyden” een plaats gekregen. Van Deursen ontrukte vele vroegere landgenoten zo aan de vergetelheid.
De éminence grise van de Nederlandse geschiedwetenschap wordt deze week 80 jaar. Alle reden dus voor een interview met hem over zijn omvangrijke oeuvre. De afspraak werd gemaakt, maar rugpijn bij de historicus gooide roet in het eten. Per mail wilde hij echter wel enkele vragen beantwoorden. Zo stoffig zijn emeritus-hoogleraren in de geschiedenis niet.
Van Deursen zit nog altijd niet stil. De afgelopen tijd is hij druk geweest met Katwijkers als Guijt, Haasnoot en Van Duijn, namen die ongetwijfeld zullen vallen in een nieuw boek dat in het najaar moet verschijnen over de geschiedenis van Katwijk vanaf 1940. Een aantal jaar geleden is Van Deursen zelf in de kustplaats neergestreken.
Of hij nog kan herleiden wanneer zijn interesse voor geschiedenis is gewekt? „Ik denk dat ik voor het eerst in aanraking met geschiedenis ben gekomen toen ik zes jaar oud was”, laat hij weten. Zijn achtjarige zusje Tineke vertelde hem toen de verhalen die ze op school hoorde over mensen als Karel de Grote en Willem van Oranje. Van Deursen: „Mijn zusje hield van vertellen en kon dat ook goed. Ik herinner mij nog dat het mij enorm boeide. Ik neem aan dat toen de altijd aanwezige, maar nog sluimerende belangstelling is gewekt.”
De ontwaakte belangstelling vertaalde zich in 1960 in een proefschrift over het leven van Franse protestanten, nadat de vrijheid van godsdienst in 1685 was opgeheven. In 1974 verscheen zijn eerste grote studie voor een breder publiek, ”Bavinanen en slijkgeuzen”, dat bijzonder goed werd ontvangen. Er zouden een groot aantal boeken volgen over grote mannen uit het Nederlandse verleden als Michiel de Ruyter en Maurits van Nassau, maar ook over gewone mannen en vrouwen uit de 17e eeuw als Trijn Willems.
U heeft vooral veel gepubliceerd over de gouden eeuw. Vanwaar die fascinatie?
„Wie gepakt wordt door het verleden vindt elke eeuw interessant. Ik ben in de zeventiende terechtgekomen door mijn eerste baan. Toen ik was afgestudeerd ben ik gaan werken bij het Bureau voor Vaderlandse Geschiedenis in Den Haag. Daar was het mijn taak de uitgave te verzorgen van de resolutiën (besluiten, MW) van de Staten-Generaal, vanaf 1610. Daardoor ben ik de jaren 1610 tot 1616 doorgekropen.
Dan leer je een tijd van alle kanten kennen en ga je vanzelf vragen stellen over mensen en dingen waar je meer van wilt weten.”
Een van uw uitgangspunten is: Geschiedenis gaat over mensen, aan wie recht gedaan moet worden. Waarom is dat belangrijk?
„Je moet met de gestorvenen in beginsel niet anders omgaan dan met de levenden. Over geen van beiden mag je onwaarheid vertellen. Je moet proberen hun verlangens en bedoelingen te begrijpen. Als ze soms dingen heel anders deden dan wij moet je daar niet om lachen, maar je afvragen wat hen bewoog. De regel geldt zeker in onze tijd, nu er bij veel mensen vrijwel geen kennis meer te vinden is van alles wat samenhangt met kerk en geloof. Wie zulke kennis mist, vindt gelovigen vreemd en nu en dan ook belachelijk. Dan doet hij hun geen recht.”
In hoeverre vallen de motieven van mensen uit de 17e eeuw voor een geseculariseerde 21e eeuwse Nederlander werkelijk te peilen?
„Als historicus ben je verplicht je in te leven in de mens van vroeger. Wie denkt dat iets dergelijks helemaal niet kan, moet er niet aan beginnen. Het kan wel betekenen dat je in staat moet zijn je in te leven in een wijze van doen en denken die je innerlijk vreemd is. Daarmee kan een historicus zijn kwaliteit bewijzen. De historicus Robert Fruin was calvinist noch rooms-katholiek, en toch schrijft hij over hen met veel sympathie en begrip. De Amerikaan Eugene D. Genovese was marxist, maar heeft een prachtig boek, ”Roll Jordan Roll”, geschreven over de steun die Amerikaanse slaven in hun godsdienst hebben gevonden.”
U recenseert historische werken van hedendaagse collega’s nogal eens kritisch. Ziet u ook inspirerende voorbeelden?
„Er zijn zeker ook boeken waar ik een zeer positief oordeel over heb gegeven. Ik denk aan bijvoorbeeld ”Naporra’s omweg” van Roelof van Gelder en ”Ingenieurs van de ziel” van Frank Westerman. Voor mijn eigen inspiratie put ik liever uit werk van ouderen of tijdgenoten. Van de ouderen noem ik Fruin (bekleedde in Leiden als eerste de leerstoel Vaderlandse geschiedenis, van 1860-1894, MW), van mijn tijdgenoten Genovese.”
Volgens critici lopen geschiedschrijving en maatschappijkritiek in met name uw recentere werk te veel in elkaar over. In hoeverre mag geschiedschrijving geëngageerd zijn?
„Welke critici dat zijn weet ik niet. Maar met geëngageerde geschiedschrijving heb ik geen problemen. Toen ik student was, zestig jaar geleden, golden Geyl, Rogier en Romein als de grootmeesters van het vak. Geen van hen stak eigen mening onder stoelen of banken. Hoe zichtbaarder een auteur zijn vooroordelen etaleert, hoe gemakkelijker de lezer er afstand van kan nemen. Vooroordelen hebben we allemaal, en ze komen in ons werk ook altijd wel op de een of andere wijze tot uitdrukking. Hoe eerlijker een auteur voor de zijne uitkomt, hoe beter.”
Bestaat er voor u zoiets als christelijke geschiedschrijving?
„Bestaat er in deze wereld iets dat buiten Gods heerschappij valt? Dat geldt voor ieders werk, of hij nu journalist is, of historicus, of loodgieter. Als christen weet je dat het einde van de geschiedenis de wederkomst van Christus is en dat de gedaante van deze wereld voorbij gaat. Dat is een besef waar we gewoonlijk niet veel mee doen, maar het zegt ons wel dat al ons werk voorlopig is en onvolledig.”