Afscheid van de betutteling
De Amsterdamse wethouder Rob Oudkerk heeft voorgesteld het verbrokkelde politieke landschap in twee helften op te delen: een progressief en een conservatief machtsblok. Hij is door het kabinet-Balkenende II al meteen een handje geholpen. Het heeft een centraal thema aangereikt dat de klassieke tweedeling over de rol van de overheid weer scherp in beeld brengt.
Het zou overdreven zijn om te zeggen dat premier Balkenende vorige week een historische regeringsverklaring uitsprak. Maar zijn aankondiging dat dit kabinet drastisch het mes wil zetten in de verzorgingsstaat, mag gerust een mijlpaal worden genoemd. Een overheidsbestel dat van de wieg tot het graf voor de burger zorgt, is wat deze coalitie betreft verleden tijd.
„De overheid zal zich moeten bezinnen op haar functioneren. Het is een illusie dat de overheid ieder risico en ongemak kan wegnemen of voorkomen. We moeten de aandrang weerstaan om ieder incident te beantwoorden met regelgeving.” En: „Het kabinet zal vaker een appèl doen op verantwoordelijkheidsbesef en burgerschap. De balans herstellen tussen collectieve en individuele verantwoordelijkheid.”
Want: „De overheid moet richting geven, maar maakt de samenleving niet. Dat doen de burgers van dit land. (…) De samenleving is alleen vitaal als iedereen kan, mag en wil meedoen. Als mensen eerst zelf verantwoordelijkheid nemen, en pas daarna naar anderen kijken of iets van de overheid verwachten.” Vandaar, zo voegde de premier eraan toe, dat een van de drie kernthema’s van dit kabinet ”meedoen” is.
In tweede instantie voegde Balkenende nog aan zijn eerdere verklaring toe dat de visie op de rol van de overheid een belangrijke samenbindende factor is tussen de coalitiepartners CDA, VVD en D66. Dat mag opvallend worden genoemd. Dat de VVD afkerig is van overheidsbemoeienis, is geen nieuws. Maar dat D66 zich bij dit liberale gedachtegoed thuis voelt, was voor velen een verrassing. Deze partij was tot nu toe weliswaar de liberaalste partij waar het ging om ethische en morele kwesties zoals abortus, euthanasie en het homohuwelijk, maar op sociaal-economisch gebied leken de democraten een wat tweeslachtige positie in te nemen. Het zal nog moeten blijken hoe duurzaam die bekering is.
Paradox
Het huidige streven naar sanering van overheidstaken lijkt haaks te staan op de aankondiging dat veiligheid, zorg en onderwijs bijzondere aandacht krijgen. Dat wijst eerder op meer dan op minder overheidsbemoeienis. Het was CDA-fractieleider Verhagen die op die ogenschijnlijke paradox inging.
„Enerzijds”, zei hij, „moet de overheid minder aanwezig zijn; anderzijds moet de overheid beter optreden. Er mag geen sprake meer zijn van betutteling van bovenaf. De overheid moet regelen wat nodig is -vooral niets méér- en ruimte laten aan de burger.”
Daarmee gaf Verhagen kernachtig aan waar het dit kabinet om gaat: de overheid moet zich toeleggen op een aantal kerntaken. Die zijn in de verdrukking gekomen doordat de overheid de afgelopen decennia te veel hooi op haar vork heeft genomen. Dat manifesteert zich in onveiligheid, een tekort aan leerkrachten, een achterblijvend onderwijsniveau, wachtlijsten in de zorg, een woud aan regels, een zichzelf vermenigvuldigende bureaucratie, onbetaalbare sociale voorzieningen en een almaar uitdijende subsidie-industrie.
Dat de overheidsbemoeienis de afgelopen vijftig jaar sterk is toegenomen, heeft alles te maken met de stijgende welvaart en de daarmee gepaard gaande ontkerkelijking. Voor de Tweede Wereldoorlog kende ons land een nachtwakersstaat. De overheid zorgde voor een leger, een politiebestel, beveiliging tegen het water en zo nog een aantal onmisbare voorzieningen. Wie gebrek had aan zorg of inkomen, kon zich tot de kerk wenden, een instelling van liefdadigheid of had gewoon pech.
In de jaren vijftig en zestig zette de socialistische voorman Drees de opbouw van ons huidige sociale stelsel in gang. Het begon met een oudedagsvoorziening en kreeg een vervolg in de vorm van uitkeringen bij werkloosheid, ziekte of overlijden van de kostwinner. Het stelsel werd bekostigd via premie- en belastingheffing. De stijging van de inkomens maakte dat mogelijk. Kroon op het stelsel was de WAO. Wie arbeidsongeschikt raakte, behield vrijwel zijn gehele inkomen. Zoiets hadden ze nergens.
Subsidieloket
In de jaren zeventig werd de verzorgingsstaat onder aanvoering van Den Uyl en zijn PvdA verder opgetuigd. Typerend was de geboorte van een nieuw ministerie, dat Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM) ging heten. Het werd het subsidieloket van tal van particuliere instellingen die voor die tijd hoofdzakelijk door de kerken werden onderhouden. De bureaus voor maatschappelijk werk, gezinszorg, kraamzorg, de latere riaggs, - het kwam allemaal onder de hoede van Vadertje Staat.
De wal zou spoedig het schip keren. De verzorgingsstaat bleek niet bestand tegen de economische recessie die zich eind jaren zeventig aandiende. Al die nieuwe voorzieningen drukten zwaar op het nationale huishoudboekje.
Toch leidde de bezuinigingsoperatie onder leiding van CDA’er Lubbers niet tot een sanering van, laat staan een herbezinning op de overheidstaken. Zelfs de VVD, die van huis uit wars is van veel overheidsbemoeienis, drong daar niet echt op aan. Volstaan werd met de bekende kaasschaafmethode: overal wat vanaf en dan uitrekenen of de tering naar de nering is gezet.
Iemand die dat nog al onbevredigend vond, was CDA-minister Brinkman. Hij gaf van 1982 tot 1989 leiding aan het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, het vroegere CRM. De verzorgingsstaat werkte volgens hem gemakzucht in de hand. Burgers verzaakten hun verantwoordelijkheid in de gedachte dat de overheid alle mogelijke vlekken en vlekjes wel zou wegwerken. De overheid diende de burger niet alleen rechten te verschaffen maar hem ook aan zijn plichten te houden.
Toch zou het nog tot midden jaren negentig duren voordat het CDA verder op dit thema zou voortborduren. Dat gebeurde door de ”strategische beraadsgroep”, waaraan twee architecten van het huidige kabinetsbeleid deelnamen: Balkenende en Donner.
Oppervlakkig
Bij de meeste andere partijen heeft het tot nu toe aan zo’n doorwrochte doordenking ontbroken. Dat was deze week dan ook te merken aan de reacties. Het debat over de rol van de overheid bleef tamelijk oppervlakkig. Niettemin trad een tweedeling aan het licht die lang verborgen is gebleven. PvdA, GroenLinks en SP namen nadrukkelijk afstand van de sanering van de verzorgingsstaat. Kenmerkend was de opmerking van PvdA-leider Bos dat hij eerder meer dan minder regels wilde.
De opstelling van ChristenUnie en SGP tegenover het terugbrengen van overheidstaken leek aanvankelijk uiteen te lopen. CU-fractieleider Rouvoet bevestigde tijdens zijn bijdrage aan de debatten nog eens dat zijn partij christelijk-sociaal wil zijn. Dat wijst op sympathie voor het bestaande model, wat in lijn ligt met het „linkse” imago dat de CU zich in de loop der jaren heeft verschaft. Naderhand gaf Rouvoet echter aan dat hij met de op handen zijnde sanering niet zo veel moeite heeft, onder de harde voorwaarde dat de overheid schild en beschermer blijft van het zwakke en kwetsbare.
SGP’er Van der Vlies liet zich enthousiaster uit over het aangekondigde herstel van de balans tussen collectieve en individuele verantwoordelijkheid. Wel voegt hij er desgevraagd aan toe dat de burger opnieuw zal moeten worden opgevoed. „We zijn het met zijn allen ontwend eigen verantwoordelijkheden te dragen.”
En ook dan blijft de werkelijkheid weerbarstig. „De ideale situatie is een goed functionerende keten van gezin, familie, kerk en levensbeschouwelijke instellingen. Door de ontkerkelijking zijn we daar ver vandaan geraakt. Dat maakt dat de overheid moet blijven opkomen voor degenen die de eigen klus niet klaren.”