Willem van Oranje afschilderen als misdadiger is ongenuanceerd
Prins Willem van Oranje was bepaald geen heilige. Maar een oorlogsmisdadiger, zoals twee gymnasiasten (RD 1-6) beweren? Dat is een vertekening van de geschiedenis, schrijft dr. Ronald de Graaf.
Vorige week maakte de Bosnisch-Servische legerleider Ratko Mladic voor het eerst zijn opwachting voor het Joegoslaviëtribunaal in Den Haag. Stel dat we ook bekende historische figuren mochten arresteren en een proces aandoen. Alleen al voor genocide en/of misdaden tegen de mensheid krijgen we het cellencomplex vol, met daarin prominenten als Stalin en Hitler, Hendrik Colijn en generaal J. B. van Heutsz.
En Willem van Oranje, roepen Aron Brouwer en Marthijn Wouters, binnenkort voormalige leerlingen van het Alkmaarse Murmelliusgymnasium. Zij wonnen de Onderwijsprijs 2011 met hun profielwerkstuk ”De vuile handen van Willem van Oranje. Vader des vaderlands, maar vader van alle vaderlanders?” Hierover kwamen ze aan het woord op de jongerenpagina in het RD.
Vooraf wil ik beiden heel hartelijk gelukwensen hun prijs. Uit meer dan 400 inzendingen indruk maken op een jury die door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen is ingesteld, is gewoon razend knap. Ik ben beslist onder de indruk van wat beide leerlingen hebben gelezen (standaardwerken en proefschriften, ook in verschillende talen) en onderzocht (zelfs primaire bronnen uit Alkmaarse en Haagse archieven). Oprecht gefeliciteerd, leraar P. A. B. Hoek, met het begeleiden van leerlingen die een product maakten dat nu al menig trekje van een masterniveau vertoont.
Dat ik wel enige kanttekeningen wil plaatsen bij de conclusies van dit werkstuk is niet om iets af te doen aan de glans van de prijs. Wel wil ik erop wijzen dat de betekenis van Willem van Oranje meer genuanceerd moet worden, temeer omdat nieuwtjes, zelfs al slaan ze op vijf eeuwen eerder, snel gaan rondzingen.
De schrijvers hebben een punt als ze bijvoorbeeld zeggen dat de geslachten na Oranje van hem een soort halfgod hebben gemaakt. Dat verwijt geldt met name populaire protestantse auteurs, die alleen spreken van ”God, Nederland, Oranje” en anders niet. Maar Oranje was geen heilige en dat is misschien even slikken. Maar wat zegt dat? Van wie van ons kan niet een zwartboek worden geschreven, en dan lijden wij doorgaans nog een heel gemoedelijk leven in vergelijking met de prins. Maar moreel gezien was Oranje doorgaans niet beter dan zijn vijanden.
De makers van de scriptie hebben op het punt van geloof, huwelijk en oorlogsvoering alle morele missers van Oranje op een rij gezet. Vervolgens hebben zij een ogenschijnlijk verwante vraag voorgelegd aan 200 medegymnasiasten en aan passanten op het Alkmaarse NS-station. Zo vroegen ze, in aansluiting op het hoofdstuk over geloof: „Stel, ik (ondervrager) heb een joodse vriend en een moslimvriend. Hoe zou u het vinden als ik tegen de joodse vriend zou zeggen dat ik joods ben, en tegelijkertijd tegen de islamitische vriend dat ik moslim ben, om van beiden iets gedaan te krijgen?” Dit is echter een foute vergelijking. Er had moeten staan dat de ”ik” in de 16e eeuw leeft, grote verantwoordelijkheden heeft, en dat van de openlijke geloofskeuze mensenlevens afhangen. Inderdaad bekeek Oranje een kerk net als een vrouw, namelijk als strategische partner.
De meest verontwaardigde bladzijden gaan over de oorlogsvoering. Hierbij hebben de auteurs zich laten leiden door een proefschrift van Lea Adriaenssen, ”Staatsvormend geweld” uit 2007. Daarin staat hoe de Staten-Generaal en Oranje allerlei dorpen verwoesten. Net als de twee gymnasiasten is Adriaenssen hierover in alle staten. Ze maakt zelfs een vergelijking met de Holocaust.
Toch doet dit geen recht aan wie werkelijk de baas was: Oranje protesteerde niet tegen de gebeurtenissen, maar nooit is bewezen dat hij de staatse plannen bedacht had. En de verantwoordelijke man was hij niet (zie mijn visie in Historisch Nieuwsblad, april 2008).
De scriptie is met zestig bladzijden kommer en kwel een voorbeeld van tunnelvisie en ”debunking”; soms is er enige kritische distantie en terughoudendheid, maar wat de prins wel heeft bereikt wordt de lezer onthouden: dat hij en zijn kringen de drijvende kracht achter de Opstand waren, dat zelfs ondanks zijn militaire blunders grote strategische overwinningen konden worden geboekt, dat hij al voor Maurits begonnen was met het organiseren van de legerorganisatie.
Er is geen offer te bedenken dat Oranje niet heeft gebracht. Zijn lot maakte hem ”a larger than life figure”: twee echtgenotes stierven, één werd krankzinnig en pleegde overspel, zijn zoon werd naar Spanje gebracht, drie broers stierven op het slagveld, op zijn bezittingen werd, voor zover niet weggegeven of verpand, beslag gelegd, een kogel doorboorde zijn hals, een muiter schoot op zijn degen, een hondje redde zijn leven op het nippertje, zijn eten werd vergiftigd, op straat werd hij uitgescholden, onder de voet gelopen en in de Statenvergadering werd hij voor gek gezet. En in 1584 vermoord.
De auteur is opleidingsdocent aan de Christelijke Hogeschool Ede.