De zwarte Joden van Cochin
De Vereenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) ontdekte in de 17e eeuw aan de kust van India een Joodse gemeenschap. Naar goed Hollands gebruik ontstonden er handelsbetrekkingen met Cochin in Zuid-India. Wie waren die ”zwarte Joden” van India?
In de met kruidnagellucht, peper- en gemberdamp gevulde straatjes van Cochin staat zelfs een synagoge. Het huidige gebouw in de Jacob Street stamt uit 1664 en is na een verwoesting door de (antisemitische) Portugezen gerestaureerd. In de muur van de synagoge is een steen gemetseld van een eerder bedehuis uit 1344. De vloer is ingelegd met 18e-eeuwse handgeschilderde Chinese tegels, voorzien van een wilgenpatroon. Het zijn de vruchten van de handelsbetrekkingen van de Joodse koopman Ezekiel Rahabi (1694-1771) met de Chinese stad Kanton.
Glazen lampen en kristallen kroonluchters domineren het interieur. Eeuwenoude perkamenten met Hebreeuwse teksten, een antieke sjofar (ramshoorn), mysterieuze koperen platen met nooit ontcijferde inscripties, Thorarollen en een balkon met tralies waarachter vrouwen plaats moeten nemen: al deze Joodse voorwerpen geven de synagoge zijn eigen karakter.
De Joden van Cochin vormen vandaag de dag een kleine, geïsoleerde gemeenschap. Hun oorsprong is in nevelen gehuld. Er zijn mensen die beweren dat er Joden na de Babylonische ballingschap niet naar Israël terugkeerden. Ze zouden verder zijn getrokken, naar India. Een Amerikaanse wetenschapper toonde aan dat er in de muziek van Cochin-Joden een sterke Babylonische invloed is aan te wijzen; zij hebben dus mogelijk de Babylonische ballingschap meegemaakt.
Er is ook een onderzoek gedaan naar de Indiase versie van de Tien Geboden: die lijkt sterk op een Koerdische variant die in een Berlijns museum ligt. Bekend is dat ten tijde van het pinksterfeest (het Nieuwe Testament vermeldt dit) Joden over vele landen verspreid waren, wellicht zelfs in India. Volgens sommigen zijn er aanwijzingen dat er ten tijde van koning Salomo al Joden in India woonden.
Het veiligst is de veronderstelling dat de oorsprong van het Indiase Jodendom gelegen is in de diaspora, de verstrooiing van de Joden in 70 na Christus. In die tijd haalden de Romeinen hun specerijen van de Malabarkust, waar Cochin ligt.
Er zijn ook bewijzen dat Joden daar duizend jaar geleden ook al handelden in specerijen. In het begin van de dertiende eeuw verdronk de broer van de beroemde Spaans-Joodse wijsgeer rabbi Ben Maimon (Maimonides) op weg naar de Malabarkust. De Sefardische Mozes Maimonides, die ondanks een zeer hoge functie aan het Moorse hof in Spanje zijn Joodse identiteit nooit opgaf, repte over dit verlies in zijn bewaard gebleven brieven. In 1423 kwam de Venetiaanse ontdekkingsreiziger Marco Polo tot zijn eigen verbazing Joden tegen op de kust van Malabar in India, zo blijkt uit zijn reisverslagen.
Ook zijn er christelijke sporen aanwezig: volgens zeer oude overleveringen trok in 52 na Christus de apostel Thomas naar het Indiase subcontinent. Nog steeds is er in India een groep Syrisch-orthodoxe christenen die zegt af te stammen van de volgelingen van Thomas. Wellicht was er juist onder deze christenen een terugval naar het Jodendom. Hoe dan ook: toen de Portugese ontdekkingsreiziger Vasco da Gama in 1498 arriveerde op de Malabarkust, was hij zeer verbaasd inboorlingen aan te treffen die wel van Jezus hadden gehoord, maar niet van de paus.
In Cochin bevindt zich ook het oudste christelijke kerkgebouw van India. In 1503 bouwden franciscaner fraters uit Portugal deze kerk. In 1524 werd Vasco da Gama te Cochin in deze kerk begraven. In 1663 werd het gebouw overgenomen door de Hollanders en kreeg het een protestantse signatuur. Tot 1795 waren de Hollanders heer en meester in Cochin en dreven ze handel met de Joodse gemeenschap. De Joden hadden ten tijde van de VOC een eigen handelsvloot, met scheepsnamen als: Judah en Askalon. Hun schepen voeren onder rode vlag met witte davidsster.
Ezekiel Rahabi was in die tijd als diplomaat in dienst van de VOC. Omdat het in Cochin niet mogelijk was in het Hebreeuws te drukken, betrok Ezekiel Rahabi vanaf 1757 boeken uit Amsterdam. Het bij de Amsterdamse uitgeverij Proops gedrukte gebed voor Jom Kipoer heette in Cochin nog steeds (verbasterd) ”Peropess”.
De oorspronkelijke Joodse bevolking van Cochin vermengde zich in de loop der eeuwen met de lokale bevolking van India. Zij werden daarom ook wel ”de zwarte Joden van Cochin” genoemd.
Vanaf de zestiende eeuw kwamen daar veel ”bruine Joden” bij: Joodse Sefardische vluchtelingen uit Spanje en Portugal en uit de Arabische wereld. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog trokken ook West-Europese Joden vanwege hun handelscontacten in de textiel naar Bombay in India, op de vlucht voor de nazi’s. Zij werden ”de witte Joden van India” genoemd.
Na de stichting van de staat Israël in 1948 trokken zowel zwarte als bruine Joden massaal naar Israël. De jonge staat opende een luchtbrug en haalde een aantal vliegtuigladingen nieuwe immigranten naar het beloofde land.
Al met al zijn er nog ongeveer 7000 Joden in India, van wie er zich ongeveer 6000, grotendeels zakenlieden, in Bombay vestigden. Net aangekomen voor de oorlog, hadden deze ”witte Joden” geen zin om in 1948 opnieuw de koffers te pakken. India was immers officieel niet vijandig tegenover de Joodse gemeenschap.
Het vertrek van de zwarte en de bruine Joden werd de gemeenschap van het kleine Cochin eigenlijk fataal. Er wonen nu naar schatting nog 30 à 45 personen, meest boven de 50 jaar. Op winkels kun je de namen soms nog zien. Het vereiste aantal van tien mannen om een godsdienstoefening door te laten gaan in een synagoge wordt nog slechts af en toe op vrijdagavond en zaterdagochtend bereikt. De uittocht naar Israël duurt voort.
Afgezien van de tijd dat de Portugezen in India de scepter zwaaiden, hadden de Joden het nooit moeilijk. Zowel met de hindoes als met de christenen op de Malabarkust onderhielden ze goede betrekkingen. Dat blijkt uit de 18e-eeuwse toren in Cochin: de drie verschillende wijzerplaten van de klok laten de bevolkingsgroepen de tijd in hun eigen schrift lezen. In de jaren zestig van de vorige eeuw (de synagoge bestond toen 400 jaar) werd het gebouw door de Indiase regering erkend als toeristisch monument. Deze erkenning bleek ook uit de uitgifte van een Indiase postzegel. En de winkelmagnaat S. S. Koder (hij heeft zes grote winkels in de stad) kreeg na zijn pensionering een Nederlandse koninklijke onderscheiding. Via zijn moeder stamde hij af van Ezekiel Rahabi, ooit in dienst van de VOC. Het leverde Koder in de 20e eeuw alsnog de status van honorair consul van Nederland op.
De Israëlitische nationale luchtvaartmaatschappij El Al onderhoudt vandaag de dag een lijndienst tussen Tel Aviv en Bombay. Zo blijft het lijntje tussen Israël en India feitelijk bestaan.